253
aaneengesloten om een middel te beramen, ten einde aan de gevolgen
van die aansprakelijkheid te ontkomen, zoodat, dunkt mij, niet kan worden
gezegd, dat die verantwoordelijkheid weinig door hen wordt gevoeld.
Overigens noemt de geachte afgevaardigde de organisatie, ook van de
hypotheken, gansch verouderd, en dringt hij op reorganisatie van dat vak
zeer sterk aan. Welnu, ik kan hieromtrent kort zijn, omdat de geachte
afgevaardigde mij in de gelegenheid heeft, gesteld, te gelijk met het be
noemen van de commissie tot overweging van de herziening der registratie,
ook de herziening van hel hypotheekstelsel aan die commissie op te dragen.
In dit opzicht neem ik den raad van den geachten spreker volgaarne aan.
Nu een woord over het kadaster zelf.
Ik durf een man als den heer Treub, die zooveel heeft gestudeerd in
die zaak, en van wien ik weet, dat hij, wat betreft de bewijskracht van
het kadaster veel gesproken heeft met mannen die een sieraad van het
vak zijn, en die geheel op de hoogte zijn, niet pertinent tegenspreken in
hetgeen hij beweert omtrent de organisatie van het kadaster, want de
korte tijd, gedurende welken ik aan het hoofd van het Departement sta,
is niet voldoende geweest om mij geheel op de hoogte te stellen. Ik zeg
echter met. den geachten afgevaardigde uit Gorkum, dat er toch waarlijk
wel reden is om te meenen, dat hij ons huidig kadaster veel goeds is, want het
is opmerkelijk, terwijl het eigendom van den grond een punt van belang
is, komen klachten zelden of nooit in. Ik zal daaromtrent cijfers geven.
In de laatste 5 jaren zijn bij het Departement van Financiën van par
ticulieren ingekomen 24 reclames omtrent onjuiste tenaamstelling. Slechts
13 hadden ten gevolge wijziging van het kadaster, de overige reclames
waren ongegrond. Over hetzelfde tijdvak kwamen 5 reclames in omtrent
onjuiste opmeting; één bleek er juist te zijn.
Nu heb ik in de Memorie van Antwoord gewezen op het totaal gebrek
aan belangstelling hij de onmiddellijk belanghebbenden voor die hervor
ming, die de heer Treub besprak: de toekenning van de bewijskracht
aan het kadaster. Ik wijs er op, dat ten aanzien van hetgeen hieromtrent
door sommigen wordt gewenscht een evolutie heeft plaats gehad. De
denkbeelden hebben zich in den loop der tijden gewijzigd. Eerst heeft
men aangedrongen op een rechtsgeldig kadaster, dat absolute bewijskracht
zou hebben. Daar zijn van juridische zijde ernstige bezwaren tegen in
gebracht. Later is men tot een eenigszins ander desideratum gekomen
en heeft men gezegd, dat men den toestand alhier niet wenschte als in
Duitschland, maar zich tevreden stelde met een kadaster met bewijskracht,
waarover ook gesproken is in het Voorloopig Verslag.
Nu zij bet mij vergund er op te wijzen, dat juist iets dergelijks in
Frankrijk is beproefd. Men beeft daar een wet van 17 Maart 1898, die
het der gemeenten mogelijk maakt om het kadaster te doen vernieuwen