255 Intusschen, ik mag er hier aan herinneren, dat in elk geval en dit zal de geachte spreker mij toegeven zou noodig zijn een overleg met mijn ambtgenoot van Justitie, daar natuurlijk het Burgerlijk Wetboek toch ook wijziging zou behooren te ondergaan, gelijk ook de warmste voor standers van het door den geachten afgevaardigde aangeprezen stelsel ten volle erkennen. Welnu, zoowel mijn ambtgenoot voor Justitie als ik hebben in de Memorie van Antwoord op de hoofdstukken IV en VII B ons bereid ver klaard om zoodanig overleg te plegen en nu behoort natuurlijk, eer ik eenige belofte kan doen omtrent het instellen eener commissie, dat overleg vooraf te gaan. Intusschen kan ik wel verklaren, dat ik ernstig in overweging zal nemen of, indien dat overleg een gunstig resultaat geeft, niet de door den geachten spreker aangewezen weg van instelling eener commissie, in de gegeven omstandigheden de beste zou zijn. De heer Treub: Mijnheer de Voorzitter! In de eerste plaats een woord van dank tot den Minister, voor de toezegging, die hij gedaan heeft om het door mij geopperde denkbeeld om de punten, die ik zooeven be sproken heb, aan het oordeel van een commissie te onderwerpen, ernstig te zullen overwegen. Ik begrijp ten volle het voorbehoud van den Minister dat hij, wat de zaak van het rechtsgeldig kadaster betreft, eerst overleg moet plegen met zijn ambtgenoot van Justitie. TJit den aard van de zaak kan ik nu heel kort zijn. Alleen nog een enkel woord over de quaestie van het rechtsgeldig ka daster. In de eerste plaats heeft de Minister daarvan gezegd: er zijn toch zoo weinig reclames, er komt zoo weinig aandrang van de zijde van de belanghebbenden. Ik geloof dat dit zeer gemakkelijk te verklaren is en dat wel daarom, omdat ten minste 99 pet. van de belanghebbenden reeds meenen, dat er een rechtsgeldig kadaster is. Ik zou den Minister wel eens in overweging willen geven om eens, niet als Minister, maar als particulier, te spreken met den eenen of anderen grondeigenaar en dan zal hij onmiddellijk hooren dat zij meenen in het kadaster het bewijs van hun eigendom te hebben, dat zij behoeven. Vandaar dat zij niet vragen naar hetgeen zij meenen al lang te hebben. Het tweede punt waarop de Minister zich beriep, dat er zulk een groote wijziging had plaats gevonden in de meening van hen die het rechtsgeldig kadaster voorstaan. Die wijziging is niet zoo groot geweest. Van de zijde van verschillende registratie-ambtenaren is reeds herhaaldelijk die wijziging breed uitgemeten. Wat is nu de eenige wijziging geweest? Toen de heer Boer, de bekende landmeter van het kadaster, thansinge-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1905 | | pagina 263