260
Met het oog op het vergevorderd uur een kort antwoord. In de eerste
plaats aan den heer Limburg. Ik wijs het in overweging nemen van
wijziging van art. 6 van de Pensioenwet niet af, maar ik meen toch, dat
deze bepalingen wel kunr.en blijven bestaan totdat een meer algemeene
herziening van de Pensioenwet aan de orde komt. Men kan niet iedere
bepaling van een wet, die onder zekere omstandigheden een hardheid kan
opleveren, terstond wijzigen.
IVde HOOFDSTUK {Justitie.)
Memorie van Antwoord.
Regeling van den rechtstoestand der ambtenaren.
Op de regeling van de rechtspositie der ambtenaren werd door sommige
leden aangedrongen. Toen verleden jaar dezelfde wensch in het Voor-
loopig "Verslag eene plaats gevonden had, gaf de Regeering ten antwoord,
dat ter voorbereiding dezer regeling reeds gegevens verzameld waren.
Zoodra de werkkrachten, op dat oogenblik nog door de voorbereiding der
administratieve rechtspraak in beslag genomen, zouden zijn vrijgekomen,
zou met de samenstelling van het ontwerp zelf een begin worden gemaakt.
Tegen den tijd van de invoering der administratieve rechtspraak is dus,
zoo werd besloten, de regeling van den rechtstoestand der ambtenaren op
goede gronden te verwachten.
Waarschijnlijk werd de inhoud dezer verklaring mede bepaald door de
veronderstelling, dat de regeling van het administratief geding en het in
voeren dier regeling door eene vrije lange periode zouden gescheiden zijn.
Thans maakt het een punt van overweging en onderzoek uit, of de
inwerkingtreding der betrekkelijke wetten niet zeer spoedig op hare
totstandkoming zou kunnen volgen. Misschien valt dit beraad gunstig uit.
Dan zal de invoering der administratieve rechtspraak aan de regeling van
den rechtstoestand der ambtenaren dienen vooraf te gaan. Een gewichtige
proceswet, voor de gansche natie van belang, mag toch niet onuitgevoerd
blijven omdat een groep der bevolking hare ambtelijke positie gaarne door
bepalingen van materieel recht reeds te voren nauwkeuriger omlijnd zag.
Niet geheel terecht stellen trouwens de leden, hier aan het woord, het
voor, alsof administratieve rechtspraak zonder gelijktijdige regeling van
ambtelijke rechten en plichten eigenlijk een verbetering ware, die den
ambtenaren geheel onverschillig moet zijn. Zoodra beroep op den
administratieven rechter openstaat, zal toch, gelijk ieder ander, ook de
ambtenaar over onwettige bejegeningen van de zijde der overheid kunnen
klagen. Slechts zal de rechterlijke bescherming onvolkomen wezen, zoolang
de tegenwoordige partieele regelingen niet voor eene algemeene en vol
ledige bepaling der ambtelijke rechten en plichten zullen hebben plaats
gemaakt.