261
Kadaster.
Met belangstelling- is door den ondergeteekende kennis genomen van de
beschouwingen omtrent de wijzigingen, die de bestaande instelling van
bet kadaster zou behooren te ondergaan en van de punten, die bij nadere
wettelijke behandeling der materie in het oog zouden zijn te vatten.
Gaarne zal bij ten deze overleg plegen met den Minister van Financiën.
Intusschen zou, naar hij meent, de vervanging van het bestaande systeem
door een kadaster-stelsel met bewijskracht zeer hooge kosten met zich
hrengen en ook bij betwijfelt of de noodzakelijkheid tot overgang naar
dat stelsel zoo dringend is, dat het financieel bezwaar op den achtergrond
moet treden.
In ieder geval zal dat bezwaar vermoedelijk overwegend genoeg blijken
om voorshands de Regeering te weerhouden van het doen van stappen
in de door sommige leden aanbevolen richting.
Ai.gemeene Beraadslaging.
De heer Limburg: Mijnheer de Voorzitter! Er is echter nog één
onderwerp, dat ik niet mag voorbijgaan en dat is de rechtstoestand van
de ambtenaren. Over dat onderwerp zelf zal weinig verschil van gevoelen
bestaan, maar aan den Minister is in het Voorloopig Verslag de vraag
gedaan, of van hem in deze wetgevende periode een regeling van den
rechtstoestand van de ambtenaren is te wachten.
Het antwoord dat de Minister daarop geelt wensch ik een oogenblik
aan critiek te onderwerpen Het antwoord is mij niet volkomen duidelijk.
De Minister begint ongeveer als volgt- verleden jaar heeft mijn ambts
voorganger medegedeeld, dat ter voorbereiding gegevens worden verzameld
en zoodra de werkkrachten vrij waren zou met het onderwerp worden
begonnen.
Tegen den tijd dat de administratieve rechtspraak in werking komt, zou
dan de rechtstoestand van de ambtenaren geregeld kunnen zijn. Aldus
gaf de Minister in zijn antwoord de woorden van zijn voorganger weer.
Daarop volgt dan de critiek van dezen Minister op het verzoek in het
Voorloopig Verslag gedaan in deze woorden:
„Waarschijnlijk werd de inhoud dezer verklaring mede bepaald door
de veronderstelling, dat de regeling van het administratief geding en het
invoeren dier regeling door eene vrij lange periode zouden gescheiden
zijn. Thans maakt het een punt van overweging en onderzoek uit, of
de inwerkingtreding der betrekkelijke wetten niet zeer spoedig op hare
totstandkoming zou kunnen volgen. Misschien valt dit beraad gunstig uit.
Dan zal de invoering der administratieve rechtspraak aan de regeling
van den rechtstoestand der ambtenaren dienen vooraf te gaan. Een ge-