Uit het Verslag der Algemeene Rekenkamer over 1904.
265
1». Ruilverkaveling. Gelijk aan de Kamer bekend is (Memorie van
Antwoord betreffende hoofdstuk IX der Staatsbegrooting voor 1905), beeft
het Nederlandsch Landbouw-Comité eene commissie benoemd om een
wetsontwerp betreffende deze aangelegenheid samen te stellen. Die com
missie is met haren arbeid nog niet gereed en de zaak is alzoo in het
Comité nog niet behandeld. De ondergeteekende ziet de uitkomsten van
dezen arbeid, die, is hij wel ingelicht, zijn voltooiing nadert, met belang
stelling tegemoet.
2°. Enz.
Beraadslaging. Over dit onderwerp werd niet van gedachten gewisseld.
Veronderstelde te hooge bedragen van abonnementen voor reis- en verblijfkosten
Bij Koninklijk besluit van 24 November 1899 N°. 33, werd goedgekeurd
dat de controleur der directe belastingen en van het kadaster, voorzitter
van de commissie voor de herziening van de belastbare Opbrengst der
gebouwde eigendommen in het district Veghel, sedert 9 Mei 1899 tevens
belast was met de waarneming der betrekking van controleur van genoemde
middelen te Breda, met machtiging om voor zijne dienstreizen in laatst
genoemde hoedanigheid uit zijne woonplaats 's Hertogenbosch naar Breda
en voor zijn verblijf aldaar reis- en verblijfkosten in rekening te brengen
op den voet van het Koninklijk besluit van 5 Januari 1884 Staatsblad
n°. 4), onverminderd het genot der aan de controle Breda verbonden
vergoeding ad f 600 voor reis- en verblijfkosten.
Uit staten, overgelegd bij de declaratiën wegens kosten der reizen van
's Hertogenbosch naar Breda in 1903, meende de Algemeene Rekenkamer,
dat viel na te gaan, welk bedrag ongeveer zou zijn genoten ter zake van
de van Breda uit gedane dienstreizen, indien belanghebbende daarvoor
eveneens had gedeclareerd volgens de regelen van het reistarief. Het
kwam haar voor dat dit bedrag niet hooger moest worden gesteld dan
f 400, of f 200 minder dan het abonnement bedraagt.
Dit verschil moest waarschijnlijk worden toegeschreven aan de toeneming
van het aantal openbare middelen van vervoer sinds de vaststelling in
1886 van het abonnement Zij vroeg daarom den Minister van Financiën
of er geene termen bestonden tot verlaging van dat abonnement, en zelfs
tot herziening van alle bij dezelfde regeling toegekende afkoopen.
Tevens verzocht zij te mogen vernemen, naar aanleiding van diezelfde