267 ingegane regeling, reis- en verblijfkosten werden in rekening gebracht, op den voet van het Koninklijk besluit van 5 Januari 1884 Staatsblad n°. 4), vroeg de Algemeene Rekenkamer aan den Minister van Financiën, in verband met zijne toezegging om, zoodra de noodige gegevens waren verkregen, de toepassing van artikel 15 van het reistarief opnieuw in ernstige overweging te nemen, of dit reeds was geschied. De Minister antwoordde, dat de nieuwe regeling was ingevoerd om te gemoet te komen aan de gegronde klachten van bedoelde ambtenaren, over de wijze waarop de vergoeding hunner reis- en verblijfkosten tus- schen 1884—1903 was geregeld. De bedoeling was toen geweest, terug te geven de kosten welke in redelijkheid moesten worden gemaakt. Herhaaldelijk waren vroeger, zoowel door de ingenieurs-verificateur als aan het Departement van Financiën, bedragen verminderd in de op gaven, die maandelijks van de landmeters inkwamen. Het mocht worden betwijfeld, of die verminderingen wel altijd goeden grond hadden, omdat daarbij geene rekening werd gehouden, en ook niet kon worden gehouden, met de bijzondere omstandigheden welke dikwijls eene hoogere uitgave zouden hebben gerechtvaardigd. Door dien geoefenden drang wezen de opgaven dan ook niet altijd de werkelijk gedane uitgaven aan, maar werden zij ingericht naar hetgeen van hooger hand blijkbaar verlangd werd. Het was daarom wenschelijk geacht die regeling op te heften, en de toepassing van het reistarief toe te staan. Reeds in April 1904 was onderzocht, dus nadat dit tarief gedurende een jaar was toegepast, welke de finantieele gevolgen van den veranderden toestand waren. Er was toen gebleken, dat de primitieve raming van f 16 000 belang rijk te hoog was. Werd in aanmerking genomen, dat door het opheffen van den uit zonderingsmaatregel geweken was het gevoel van verongelijking bij een geheel korps ambtenaren, dan achtte de Minister dit gunstige gevolg met eene betrekkelijk geringe meerdere uitgaaf niet te duur gekocht, en leidde zijne nadere overweging tot de erkenning, dat voor de toepassing van artikel 15 van het reistarief geen gegronde reden bestaat. Hoewel de kamer heeft gemeend met dit schrijven de briefwisseling als geëindigd te moeten beschorrwen, wenscht zij toch aan te teekenen, dat, naar hare meening, met een «gevoel van verongelijking» van een korps ambtenaren slechts rekening behoeft te worden gehouden als het gegrond is. Dit nu zou, naar haar voorkomt, niet het geval zijn bij toepassing van Confer. Gedrukt Verslag 1903, bladz. 57—59.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1905 | | pagina 275