269
binnen de bebouwde kom eener gemeente, wanneer deze de woonplaats
is van den declarant, niet als eene reis kan worden aangemerkt.
Daar nu Feijenoord en Kralingen deel uitmaken van Rotterdam, ver-
eischte het toelichting, of de werkzaamheden niet waren verricht binnen
de bebouwde kom dier gemeente.
De declaratie werd terugontvangen, aangevuld met de mededeeling, dat
declarant zich had begeven buiten de bebouwde kom van Rotterdam,
waarop de Kamer de vordering verevende.
Toen eenigen tijd later hetzelfde geval zich voordeed bij een anderen
landmeter, schreef de Minister, dat, naar het hem voorkwam, die over
wegingen der Kamer toch eigenlijk niet waren overeen te brengen met
het bepaalde bij artikel 13a van het Koninklijk besluit van 5 Januari
1884 Staatsblad n°. 4).
Wanneer iemand zich verplaatst van de bebouwde kom zijner woon
plaats naar het onbebouwde gedeelte, kon niet gezegd worden, dat hij
zijne woonplaats heeft verlaten, evenmin dat eene reis is gemaakt. Het
besluit spreekt dan ook nergens van bebouwde en onbebouwde gedeelten
van woonplaatsen, wat ook onnoodig is, omdat in het algemeen onder
woonplaats wordt verstaan de geheele plaats (bebouwd en onbebouwd).
De Minister meende daarom, dat niets in rekening kan worden gebracht,
indien de woonplaats, in dien zin opgevat, niet wordt verlaten.
Ook de Algemeene Rekenkamer was vroeger van meening geweest,
dat geene reis- en verblijfkosten mochten worden genoten, indien de woon
plaats, dat is zoowel het bebouwde als het onbebouwde gedeelte, dus de
gemeente, niet werd verlaten.
Ofschoon in die meening aanvankelijk niet door het Departement van
Financiën werd gedeeld, Was het reisreglement toch aldus toegepast, tot
dat in 1902 nadere overweging der Kamer er van had doen terugkomen.J)
Van die veranderde zienswijze was toen kennis gegeven, en Zijne Ex
cellentie had door middel van het Periodiek Woordenboek, n°. 9525, er
aan de ambtenaren mededeeling van gedaan.
Daar het blijkbaar in de bedoeling lag de uitgaven wegens reis- en
verblijfkosten van landmeters te beperken, zou dit doel ook kunnen worden
bereikt door toepassing van artikel 15 van het reistarief bij reizen binnen
een zekeren afstand van hunne woonplaats.
De Minister meende, dat de beslissing van 1902 betrof de toepassing
van artikel 11 van het reisbesluit ten aanzien van reiskosten, terwijl thans
sprake was van vergoeding van verblijfkosten voor verplaatsing binnen
de woonplaats, dus van artikel 13.
Gedrukt Verslag 1885, bladz. 23—24 en 1886, bladz. 30.
2) Gedrukt Verslag 1902, bladz. 37—38.