270
Kralingen - en Feijenoord waren thans stadsbuurten, evenals Duinoord
een buurt of wijk is van 's Gravenhage, en voor eene verplaatsing daar
heen, binnen de woonplaats, de stad, kon, op grond van artikel 13, zeker
geene vergoeding voor verblijf worden gedeclareerd, al mocht ook de
bebouwde kom der stad zijn overschreden.
Onder «woonplaats» scheen te moeten worden verstaan niet de ge
meente, maar de plaats waar men woont, en evenmin als reiskosten,
schenen verblijfkosten te moeten worden vergoed, indien men zich niet
had verplaatst naar eene andere stad of plaats
Doch zelfs als «woonplaats» moest worden opgevat in de beteekenis
van gemeente waar men woont, dan nog zou in casu artikel 13 zich tegen
vergoeding van verblijfkosten verzetten.
Het kwam der Kamer voor, dat er geene reden bestond het woord
«woonplaats» in artikel 13 van het reisbesluit anders te interpreteeren
dan in artikel 11.
Evenals in 1902 moest zij dus thans aannemen, dat onder «woonplaats»
is te verstaan de stad ot plaats waar iemand gevestigd is, zoodat eene
verplaatsing naar eene andere stad of plaats, onverschillig of die behoort
tot dezelfde of eene andere gemeente dan eerstbedoelde, aanspraak geeft
op vergoeding van verblijfkosten, mits de afwezigheid langer dan zes
uren heeft geduurd, en de gevallen, bedoeld in b en c van artikel 13, zich
niet voordoen.
De strekking der indertijd gemaakte bedenking was, te weten ter
beoordeeling of belanghebbende zijne woonplaats al dan niet had ver
laten of Feijenoord en Kralingen, ofschoon deel uitmakende van de
gemeente Rotterdam, als afzonderlijke plaatsen konden worden aangemerkt
dan wel behoorden tot de eigenlijke stad Rotterdam,
Uit de aanvulling der declaratie meende de Kamer toen het eerste te
moeten afleiden.
Nu echter, blijkens mededeeling van den Minister Feijenoord en Kra
lingen thans stadsbuurten zijn, was ook het college van oordeel, dat
verplaatsing daarheen uit een ander gedeelte der stad geene aanspraak
geeft op vergoeding van verblijfkosten.
De Kamer stelde zich voor, ook in het vervolg aan bovenomschreven
interpretatie vast te houden en de vraag, of het punt van uitgang en dat
van bestemming der reis als afzonderlijke plaatsen zijn te beschouwen, in
elk concreet geval te beoordeelen.
Zij gaf tevens in overweging verblijfkosten, welke, zooals thans uit
's Ministers inlichtingen was gebleken, vroeger ten onrechte door land
meters waren genoten, te doen terugstorten.
De aanneming van dien regel deed den Minister genoegen, maar mocht,
naar het hem voorkwam, niet het gevolg hebben, dat op door de Kamer