54
invoerrechten en accijnzen, werd door eenige leden zwak genoemd. Andere
leden verklaarden er zich over te verheugen, dat door de nu voorgenomen
wijziging in die leeftijdsgrens lot 70 jaar, de pensionneering eenigszins
beperkt zal worden.
Memorie van Antivoord
Vde Afdeeling.
De vraag, of de leeftijdsgrens voor het ontslag van de ambtenaren der
directe belastingen, invoerrechten en accijnzen moet gesteld worden op
65 dan wel op. 70 jaar, is geenszins van practisch belang ontbloot, maar
behoort toch niet tot de vraagstukken van hoogere orde of van zuiver
priticipieelen aard, welker van eigen opvatting afwijkende beantwoording
mer. als valsch en onaannemelijk ten uiterste moet blijven wraken en
weerstaan. Mathematisch zeker bewijs voor de stelling, dat de meerdere
kosten aan de toepassing van het stelsel van vroegtijdig ontslag verbonden,
gesteld moeten worden beneden de voordeelen daaruit voor het dienst
belang voortspruitende, laat zich niet geven, evenmin als dat voor de
contradictoire stelling. Daarin ligt dan ook de verklaring van het feit,
dat tegenover eenige leden, die de door den ondergeteekende ten deze
aangenomen houding afkeurden, andere leden stonden, die zich er over
verheugden, dat door de nu voorgenomen wijziging in die leeftijdsgrens
tot 70 jaar, de pensionneering eenigszins beperkt zal worden.
Beraadslaging.
In de 21ste Vergadering 7 Februari 1905 werd hoofdstuk VII B
zonder hoofdelijke stemming aangenomen, nadat tusschen den heer Laan
en den Minister even van gedachten was gewisseld over een meer of
minder wenschelijke wijziging der bedrijfsbelasting.
De motie Tan den lieer van Eaalte.
(Tweede Kamer. 38e. Vergadering. 22 December 1904.) 2)
Het Koninklijk besluit van 30 Maart 1904 is bij besluit van
22 Februari 1905 zoodanig gewijzigd, dat aan de ambtenaren der
directe belastingen, invoerrechten en accijnzen ontslag wordt ver
leend, wanneer zij den voor het recht op pensioen gevorderden
leeftijd hebben bereikt en voor hun ambt niet meer ten volle ge
schikt worden geacht.
Handelingen. Vel 26.
z) Zie dit Tijdschrift. Jrg. XX. (1504). bldz. 233.