60
van onvrijheid in de uitoefening van het landbouwbedrijf een einde
trachten te maken en eene van de belangrijkste wetten, waardoor
men de algeheele beschikking van de landbouwende bevolking over
haar grond heeft weten te bewerken, was de Gemeinheitsteilungs-
ordnung" van 1821. Uitgangspunt van deze wet was, dat het
gemeenschappelijk gebruik van landerijen „die Gemeinheit"
hetzij dit voortvloeide uit de onverdeeldheid van den eigendom,
hetzij uit een gebruiksrecht van den een op den grond des anderen,
in het belang van de productiviteit van den bodem moest worden
opgeheven en wel door aan iederen recht hebbende, in plaats van
zijn mede-eigendom of zijn gebruiksrecht, den vrijen en onbeperkter!
eigendom van grond te verschaffen. Zoo werd de bevoegdheid
toegekend, deeling van gemeenschappelijk gebruik (Auseinanderset-
zung) te vorderen. Maar de wetgever zag in, dat hij slechts half
Averk zou verrichten, zoo hij „die Gemeinheit" op zoodanige wijze
deed verdeelen, dat A, die gebruiksrechten had op een stuk grond
hier, op een stuk grond daar en op een derde stuk elders, voortaan
op al deze plaatsen een perceel grond in vrijen eigendom zou
hebben. Immers zou voor A eene gemakkelijke en rationeele be
bouwing van zijn grondbezit dan nog niet mogelijk zijn en zou hij,
waar veldwegen bleven ontbreken, als tot dusverre, bij de bebouwing
van zijn land van de eigenaars van omliggende landerijen afhankelijk
blijven. Daarom werd voorgeschreven, dat zoo mogelijk aan de
rechthebbenden de vergoeding in land zou moeten worden toebe
deeld: „in einer zusammenhangenden, wirtschaftlichen Lage; auch
sind (Ihnen) zu den einzelnen Grundstücken die erforderlichen Wege
und Triften zu beschaffen". Ziedaar dus als noodzakelijk gevolg
van de „Gemeinheitsteilung", de ruilverkaveling „die Specialse-
paration" ingevoerd.
De wet geeft dan eenige algemeene voorschriften omtrent de rvijze
van samenvoeging van ieders grondbezit. Er moet door de autori
teiten, met de „Auseinandersetzung" belast, een plan van indeeling
worden opgemaakt naar de behoeften van en in overleg met de
belanghebbenden. Waar samenvoeging van ieders verspreid bezit
tot een bedrijfsgeheel op den voorgrond staat, is het in den regel
niet mogelijk, dat aan ieder evenveel land van dezelfde qualiteit
en cultuursoort Avordt toebedeeld, als hij in gebruik had. Zoo
noodig, moet hij met meer land, maar van slechtere hoedanigheid,
of met beter land, maar van kleiner oppervlakte, genoegen nemen