61
ook kan hem, waar hij slechts groenland in gebruik had, eenig
bouwland, en omgekeerd, waar hij bouwboer was, eenig groenland
worden toebedeeld. Regel is echter, dat ieder zijn bedrijf in hoofd
zaak op den ouden voet moet kunnen blijven uitoefenen. Verder
wil de wet, dat ieder perceel ten minste één toegang hebbe; dat
de wegen zoo recht mogelijk en niet te smal worden aangelegd en
dat er, behalve voor den aanleg van wegen en wateren, voor nog
andere gemeenschappelijke doeleinden gronden worden uitgespaard.
Dat de wet de samenvoeging kende niet als zelfstandigen maat
regel, maar slechts als gevolg van de door haar gewilde gemeen-
schapsverdeeling, blijkt wel daaruit, dat grondbezit, hetwelk niet
bij meerderen tegelijk in gebruik was, aan samenvoeging niet zoude
kunnen worden onderworpen. In enkele provinciën Silezië en
Westfalen kwam het echter wel voor, dat dergelijke servituut-
vrije gronden te midden van andere, met dienstbaarheden wel belaste
landerijen gelegen waren en dat zulks de samenvoeging na verdeeling
van deze niet-vrije gronden ten zeerste belemmerde. Daarom is bij
eene wet van 1872 de werking van al die bepalingen der „Gemein-
heitsteilungsordnung", welke op samenvoeging betrekking hebben,
uitgebreid over gronden, „welche einer gemeinschaftlichen Nützung
nicht unterliegen." Zoo heeft in Pruisen de ruilverkaveling na 1872
geleidelijk het karakter van een op zich zelf staanden maatregel
aangenomen, maar is, als vroeger, de eigenlijke strekking van dien
maatregel gebleven: de samenvoeging zooveel mogelijk van bet
bezit van iederen eigenaar, tot een aaneengesloten, voor de cultuur
geschikt geheel.
Eene wetgeving van geheel anderen aard gold in Nassau en is
op het thans tot Pruisen behoorend gebied van dit voormalig hertog
dom van kracht gebleven. Toestanden van onvrijheid van den
eigendom, zooals in Pruisen werden gevonden en daar het breken
met den bestaanden en het scheppen van een geheel nieuwen toestand
noodig maakten, schenen in Nassauzooal niet te ontbreken, dan
toch weinig voor te komende vorm en indeeling, ook de verspreide
ligging van de grondperceelen, scheen er echter aan eene, zoo doel
matig mogelijke beoefening van den landbouw in den weg te staan.
Daarop althans wijst de Nassausche wetgeving - „die Konsoli-
dationsgesetzgebung". Zij strekt niet, als de Pruisische, om zoo
mogelijk iemands verspreid bezit tot een aaneengesloten geheel