72
ontstaan van deze toestanden medegewerkt. „In sommige gevallen
zijn zij het gevolg van de plaatselijke gesteldheid. Het eene ge
deelte der gemeente is geschikt voor bouwland, het andere voor
weiland en bij ieder bedrijf wenscht men beide soorten van land.
In andere gevallen heeft men te denken aan oorzaken, welke met
de geschiedkundige ontwikkeling der gemeente in verband staande
verdeeling van vroegere marken of de uitbreiding van het bezit
door aanwas of op niet-geoccupeerde weilanden. Eindelijk is ook
de gestadige verdeeling van hoeven bij erfenis en boedelverdeeling
of de splitsing van verkochte hofsteden in verschillende perceelen,
om hooger koopprijzen en pachten te maken, eene vooral in den
laatsten tijd voortdurend werkzame oorzaak om de ongunstige ver
houdingen te doen toenemen."
Er schijnt weinig reden om aan te nemen, dat dit beeld, al is
het dan vijftien jaren geleden geteekend, thans de werkelijkheid niet
meer zou teruggeven. „Verandering van den toestand", merkte de
staatscommissie reeds op, „zou in vele gevallen afstuiten op de
gehechtheid der boeren aan het oude en op gemis aan overeen
stemming en samenwerking, in Groningen ook op de onsplitsbaarheid
der beklemmingen. Hier zou alleen te helpen zijn door een ge
dwongen ruiling, zooals die in enkele verslagen gewenscht wordt".
Welnu, de gedwongen ruiling behoort nog stééds tot de vrome
wenschen en overeenstemming en samenwerking tusschen de grond
eigenaars was in de meeste gevallen verre te zoeken, getuige alleen
al het feit, dat zeer weinig gebruik is gemaakt van het middel,
dat sinds 1882 de Staat door verlaging van het mutatierecht tot
1Ii pet. heeft geboden, om te komen tot ruiling van perceelen en
samenvoeging van grondbezit.
Hoezeer verder in sommige deelen van het land de boeren aan
het oude gehecht zijn gebleven, al moesten zij dan ook op gevoelige
wijze de waarheid ondervinden van het bekende gezegde: „hoe verder
van zijn land, hoe dichter bij zijn scha", heeft men o. a. kunnen
lezen in eene correspondentie, in den zomer van 1902 in ons blad
opgenomen over „eigenaardige toestanden van landbezit". Daarin
werd verteld tot welke zonderlinge en uit productief-agrarisch oogpunt
onhoudbare toestanden de landverdeeling en landversnippering te
Staphorst en Eouveen geleid heeft. De voortdurende, sterke toeneming
Zie N. R. Ct. van 24 Augustus 1902.