76 vele andere verdeelingen. Men heeft zich hier op het standpunt geplaatst: verdeeling moet ontginning ten gevolge hebben. De resultaten hebben dezen toeleg dan ook niet beschaamd. Er zijn weinig verdeelde marken aan te wijzen, waar zoo spoedig en afdoende de ontginning de verdeeling heeft gevolgd." Zijn deze beschouwingen juist, en wij vinden geen reden om daaraan te twijfelen, dan schijnt ons ook juist de meening in de nota uitgedrukt, dat ruilverkaveling het aangewezen middel zou zijn om de door de Markenwet aangerichte schade nog te herstellen. Meer nog dan elders zou de maatregel gemakkelijk zijn door te voeren en nuttig kunnen werken op gronden, die men niet in cultuur heeft kunnen brengen en waarop zetels van landbouwbedrijf nagenoeg nog niet zijn gevestigd. Begint men hier te lande'meer en meer in te zien, dat invoering van ruilverkaveling nuttige gevolgen zou kunnen hebben? Er is reden voor het stellen van deze vraag, omdat er meer belangstelling voor het vraagsluk valt te bespeuren dan vroeger. Niet alleen heeft het bestuur der Nederlandsche Heidemaatschappij niet lang geleden voor belanghebbenden de gelegenheid geopend om advies in te winnen over eene doelmatige verlegging van in cultuur zijnde gronden, maar ook heeft het onderwerp der ruilver kaveling in den laatsten tijd meer dan eens een punt van gedachten- wisseling uitgemaakt tusschen regeering en volksvertegenwoordiging. Zoowel bij de schriftelijke als de mondelinge behandeling van het wetsontwerp, houdende bepalingen omtrent bevloeiingen, is het ter sprake gekomen; begrijpelijkerwijze trouwens, waar de staatscom missie tot het instellen van een onderzoek omtrent bevloeiingen, in haar verslag als hare meening had te kennen gegeven, dat eene wettelijke regeling omtrent de samenvoeging en indeeling van versnipperd grondbezit moest worden beschouwd als eene hoofd voorwaarde voor het toepassen van bevloeiingen op terreinen van eenigen omvang. Blijkens het Voorloopig Verslag zouden eenige leden, die in dit gevoelen der staatscommissie deelden, gaarne hebben gezien, dat de minister in de stukken zijne meening omtrent het denkbeeld had uitgesproken; bij de openbare beraadslaging maakte zich de heer Van Kol tot tolk van deze leden en betoogde hij aan de hand van het verslag der staatscommissie de noodzake lijkheid om voor ons land „met zijn versnipperd grondgebied"

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1905 | | pagina 78