77
de ruilverkaveling op wettelijke grondslagen te vestigen. Nu onlangs,
bij hoofdstuk IX der Staatsbegrooting, werd de zaak wederom
behandeld. De heer Schaper kwam toen op eene wettelijke
regeling aandringen, daarbij wijzend op Westerwoldewaar in den
laatsten tijd pogingen tot vrijwillige ruilingen van gronden tusschen
de boeren op gebrek aan samenwerking moeten zijn afgestuit.
Bij beide gelegenheden bleek de minister van waterstaat den
besproken maatregel geenszins onwelwillend te zijn gezind. Het
belang van eene goede economische verdeeling van den grond werd
door hem erkendeveneens, dat deze door ruilverkaveling wel zou
kunnen worden bevorderd. Het onderwerp verdiende alle aandacht,
het resultaat van het onderzoek bij het Nederlandsch Landbouw-
comité aanhangig, werd met belangstelling tegemoet gezien. De
minister stelde zich voor, na de behandeling der zaak in het comité,
te overwegen, of het tot stand komen van wettelijke maatregelen
om tot eene betere economische verdeeling van den vaderlandschen
bodem te geraken, waren te bevorderen. Daarnaast deed echter
de minister uitkomen, dat hem in deze zaak van zeer veel belang
scheen de vraag, of men geheel buiten de Onteigeningswet om
tot ruilverkaveling zou kunnen komen. Een en andermaal werd
hierop de aandacht gevestigd. Eerst in de memorie van Antwoord
betreffende het ontwerp op de bevloeiingen. „De vraag rijst of,
zelfs als een ingrijpen van den Staat ten deze gewettigd zou zijn,
niet rekening zou moeten worden gehouden met artikel 151 dei-
Grondwet en de bepalingen der wet op de onteigening ten alge-
meenen nutte." Later, bij de beraadslaging over dit wetsontwerp,
in antwoord aan den heer Van Kol: „Wanneer men derhalve
zal komen tot de ruilverkaveling, houd ik mij overtuigd, dat deze
een onderwerp van opzettelijke regeling zal zijn, waarbij de quaestie
van onteigening nauwkeurig bekeken zal worden."
Dit brengt ons tot de tweede van de drie vragen, die wij aan
het slot van ons vorig artikel stelden: zou onze Grondwet aan de
gewenschte regeling omtrent ruilverkaveling ook belemmerend in den
weg staan?
Hoort men den heer Boer zijne denkbeelden omtrent invoering
van ruilverkaveling hier te lande uiteenzetten, dan verneemt men,
dat ruilverkaveling niet valt onder „ontzetting van den eigendom",
waarvan in art. 151 der Grondwet gesproken wordt, zoodat regeling