78
bij de Onteigeningswet dan ook niet noodig is. .Juridisch, aldus
luidt ongeveer zijn betoog 0), wordt ruilverkaveling beschouwd als
het brengen van grond in een gemeenschappelijke massa, gevolgd
door eene verdeeling. Evenmin als er een grondwettig bezwaar
bestaat tegen verdeeling van gemeenschappelijken eigendom, kan
dit bestaan tegen het omgekeerde: het brengen in gemeenschap
van bepaalde gronden.
Onzes inziens is deze redeneering niet juist en vermag zij bet
juridisch geweten niet gerust te stellen. De minister van waterstaat,
fijn jurist als hij is, heeft dit gevoeld en bij de behandeling van
het wetsontwerp omtrent bevloeiingen ever deze opvatting reeds den
staf gebroken in deze enkele woorden: Ik weet wel, dat men er
elders iets op gevonden heeft door de gronden in hun geheel te
grijpen en later te verdeelen onder hen, aan wie zij behoorden,
maar ik twijfel niet, of dergelijke maatregel, hoe scherpzinnig ook
bedacht, zou ten slotte hierop neerkomen, dat men den een uit zijn
eigendom zou ontzetten om het aan den ander te geven.
Inderdaad, zoo is bij ruilverkaveling de gang van zaken. Zij komt
neer op een ruil van gronden, die tegen den zin van eene onwillige
minderheid door een meerderheid van eigenaars kan worden door
gedreven. Wie tot die minderheid behoort, verliest dus tegen zijn
zin zijn eigendom, dat aan een ander wordt overgedragen, en wordt
voor dit verlies schadeloos gesteld hetzij met anderen grond, die
hem in eigendom wordt overgedragen, hetzij met geld tevens, hetzij,
zoo de wet op de ruilverkaveling dit althans toelaat, met geld alleen (2).
Men moge dit nu ruil van gronden noemen; men moge het voor
stellen als het in gemeenschap brengen van gronden, gevolgd door
eene verdeeling; wanneer voor zoodanige gevallen de waarborgen
van art. 151 der Grondwet tegen ontzetting van den eigendom niet
geschreven zijn, waarvoor zijn zij dan wel geschreven? Men zou
die waarborgen uit de Grondwet dan gerust kunnen schrappen. De
tegenwerping van'den heer Boer, dat ook verdeeling van gemeen
schappelijken eigendom niet in den vorm van onteigening geschiedt
en toch met de Grondwet niet strijdt, schijnt ons van weinig beteekenis.
Men zie de verslagen van de twee vergaderingen, eerder genoemd.
(-) Artikel 6, 5e lid, van de Beiersche wet bijv. luidt: Geldentschiidigungen
«und Geldleistungen sind nur insoweit statthaft, als die Ausgleiehung nicht in
«Grund und Boden sowie dureh Zuweisung von Vortheilen hierbei etfolgen kann."