81 houdende bepalingen omtrent bevloeiingen tot stand gekomen, waarin de grondgedachte van het voorstel-Van Houten is be lichaamd. Daaromtrent is twijfel niet mogelijk; wij hebben hier eene authentieke interpretatie. „Ik ben grootelijks geneigd", aldus bij de behandeling van deze aangelegenheid in de Eerste Kamer de heer Van Houten, „aan dit wetsontwerp mijn stem te geven, omdat er een grondgedachte in ligt, welke ik van zeer groot belang reken en waarvan ik eene zeer veel ruimere toepassing op eene andere wijze in gedachten heb, dat is n.l. dat het recht van den eigenaar niet in den weg moet staan aan de betere exploitatie van den grond en er een rechtsmiddel moet worden gevonden om dengene, die een beter gebruik van een zeker eigendom wil maken, door onteigening tegen schadeloosstelling het recht daartoe te doen erlangen." Waarom de heer Van Houten aan het wetsontwerp zijne stem dan toch heeft onthouden? Omdat hij de toekenning, ten behoeve van bevloeiings-inrichtingen, van gebruiksrechten op andermans'grond, water of kunstwerken, wel tegen schadeloosstelling, maar zonder dat daarbij de Onteigeningswet wordt toegepast, als ontduiking aanmerkte van de waarborgen van art. 151 der Grondwet: „Ik voor mij maak, gelijk ik zeide, niet het minste bezwaar om het onteigeningsrecht verder toe te passen, onder de waarborgen van art. 151 der Grondwet. Maar als men om aan die waarborgen te ontkomen, den eigendom mag aantasten, mits men slechts zegt: ik geef alleen gebruiksrecht wij zijn hier op het gebied der juri dische beginselen dan bestaat bij mij daartegen bezwaar." En later nog: „Bij de reputatie die ik heb van voor den eigendom geen respect te hebben, ben ik toch als jurist een groot verdediger van den eigendom en heb ik eene sterke antipathie tegen alles wat onder de betuiging van den eigendom te eerbiedigen, op de waarde van den eigendom inbreuk maakt." Waarop wij wilden neerkomen en wat wij wilden vragen is dit: Zou nu niet een ieder, die zou willen ontkennen, dat onteigening ten behoeve van ruilverkaveling zou zijn: ten alge meen en nutte, het bestaan worden tegengeworpen van de wet omtrent bevloeiingen en van de daarin vervatte gebruiksrechten op andermans eigendom? De toekenning van deze gebruiksrechten moge dan al niet formeel als onteigening zijn aan te merken, omdat men grondwettig niet op het gebied van den eigendom en van onteigening verkeert,

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1905 | | pagina 83