83
ganen wij denken, zooals nader zal blijken, aan Gedeputeerde
Staten zou worden opgedragen, zoodat het noodig moet worden
geacht deze organen, al is het dan onder toezicht van hoogere
macht, ook uitspraak te laten doen over de wenschelijkheid van
onteigening in elk bijzonder geval. De wetgever heeft dan het
beginsel van algemeen nut erkend, maar heeft als eene quaestie
van uitvoering aan andere autoriteiten ter beslissing gelaten, waar
en in welke mate het beginsel toepassing moet vinden.
Nu ten onzent de wetgever, door de Grondwet gebonden als hij
is, niet, zooals bijv. de Beiersche, eenvoudig tot ruil van gronden
zou kunnen dwingen, zou hoofdpunt van zijne regeling omtrent
ruilverkaveling moeten zijn de onteigenings-bevoegdheid van het
met uitvoering van den maatregel belaste gezag. De regeling zou
dus moeten zijn aangelegd op eene procedure, die zoude kunnen
dienen tot voorbereiding zoowel van vrij willigen r u i 1 van gron
den als van onteigening dier gronden, zoo de eigenaren hunne
medewerking niet mochten willen verleenen.
Was dan tijdens die voorbereiding aan belanghebbenden de
noodige gelegenheid geboden, hunne bezwaren tegen onteigening
te doen hooren, dan zou te zijner tijd die onteigening kunnen
plaats vinden uit krachte van een zonder verdere formaliteiten te
nemen besluit van het met uitvoering van ruilverkaveling belast gezag.
Tot, zooverre leggen de bepalingen der Grondwet geen bezwaren
in den weg. Rijst hier nu echter niet eene groote moeilijkheid?
Men stelle zich de zaak goed voor. Nagenoeg de geheele kleinere
helft van bij eene ruilverkaveling betrokken eigenaren weigert tot
den maatregel hare medewerking te verleenen. Dan zal dus ont
eigening van de gronden van deze eigenaren ten name van de
ruilverkavelingsonderneming noodig zijn. Moet nu aan hen allen
schadeloosstelling in geld worden toegekend, dan zal vooreerst
de onderneming over veel geld moeten kunnen beschikken; dan
zal zij verder gronden overhouden, waarvoor eigenaars niet zijn
aangewezen, en die zij zal moeten trachten te verkoopen; dan
zullen eindelijk de onwillige eigenaars, zoo zij althans de te ver
koopen gronden van de onderneming niet kunnen of willen koopen,
den zetel van hun bedrijf moeten verlaten en, zoo mogelijk, naar
elders verleggen. Dan zal hier dus op groote schaal kunnen ge
beuren, wat, naar wij mededeelden, men in Beieren niet wil, dat