84
eigenaars worden gedwongen ten behoeve van ruilverkaveling hun
woonplaats te verleggen. Door dit alles zal dan de ruilverkave
ling zoozeer van karakter veranderenzal zij uit agrarisch oogpunt
worden van zoo ingrijpenden aard en verre gevolgen, dat het
zeer twijfelachtig zal worden, of zij in dien vorm niet meer nadeel
dan nut zal stichten. Onzes inziens staat of valt daarom de moge
lijkheid om hier te lande tot ruilverkaveling te komen, met het
antwoord, dat moet worden gegeven op deze vragen: laat de
Grondwet toe, dat men bij onteigening wordt schadeloos gesteld
niet alleen in geld, maar ook in grond? Mag de wetgever
voorschrijven, dat in geval van onteigening bij ruilverkaveling de
toe te kennen schadeloosstelling zal moeten bestaan allereerst in
den grond, die volgens het plan van ruilverkaveling aan den ont
eigende zou worden toebedeeld, aangevuld, voor zoover noodig,
met zoodanige som gelds, als de rechter billijk zal oordeelen? Of
zal de wetgever, zoo doende, met de bepalingen van art. 151 der
Grondwet in strijd geraken
Zooals wij deden uitkomen staat en valt voor ons de mogelijk
heid van ruilverkaveling met het antwoord op de vraaglaat de
Grondwet toe, dat bij onteigening schadeloosstelling wordt gegeven
niet alleen in geld, maar ook in grond? Moet dit antwoord luiden
in ontkennenden zin, dan bouwe men, althans voorloopig, op ruil
verkaveling geene verwachtingen meer; aan invoering van den
maatregel zal grondwetsherziening dan vooraf moeten gaan.
Waar wij nu den vaderlandschen landbouw gaarne de voordeelen,
zoo directe als indirecte, die ruilverkaveling kan bieden, deelachtig
zouden zien worden, verheugt het ons, dat wij op bovenbedoelde
vraag een bevestigend antwoord meenen te mogen geven. Onzes
inziens moet eene gezonde uitlegging der Grondwet leiden tot de
opvatting, dat het geven van schadeloosstelling in grond bij ont
eigening met hare bepalingen niet strijdt. Wat toch is het doel
van de grondwettige bepaling, dat niemand van zijn eigendom kan
worden ontzet dan tegen schadeloosstelling? Geen ander zeker
dan dat de eigenaar geen schade zal lijden en hij zijn eigendom
niet zonder vergoeding der volle waarde zal verliezen. Wordt dus
de volle waarde vergoed; aan den onteigende gegeven wat in art.
162 der Grondwet van 1815 eene „behoorlijke schadeloosstelling"
heette, dan is aan het doel der Grondwet blijkbaar voldaan. Nu