85 zagen wij, dat de Grondwet onteigening ten behoeve van ruilver kaveling in beginsel geenszins uitsluit; met het oog hierop mag nu worden gezegd, dat zij haar doel herstel van schade bij ruilverkaveling het meest zou naderen, zoo zij de mogelijkheid van schadeloosstelling ook in grond uitdrukkelijk had genoemd. Juist voor de personen immers, die de onteigening hier zou treffen, zou vergoeding in grond eene „behoorlijke schadeloosstelling", eene doelmatige vergoeding zijn voor wat hun werd ontnomen, Zij zou hen in staat stellen om te blijven in het zelfde bedrijf, waarin zij werkzaam waren en om onder ongeveer dezelfde omstandigheden als vroeger in dezelfde streek bij voortduring den landbouw te beoefenen. Uitdrukkelijk vermelding van de bedoelde mogelijkheid treft men in de Grondwet niet aan; vindt men daarin nu echter het tegenovergestelde: uitdrukkelijk verbod om schadeloosstelling in grond toe te kennen ook in gevallen, waarin vergoeding van dien aard behoorlijk en doelmatig zou zijn? Vóór de herziening van 1887 zeker niet. Toen werd in artikel 147 ten aanzien van de schadeloosstelling niet anders geëischt dan dat zij „voorafgaande" zou moeten zijn; over aard en soort der schadeloosstelling liet zich de Grondwet niet uit. In 1887 heeft men dien eisch minder streng gemaakt; volgens het eerste lid van artikel 151 kan onteigening nu plaats vinden tegen „vooraf genoten of vooraf verzekerde schade loosstelling". Men weet, waarom dit is geschied. De ervaring had ruimschoots geleerd, dat de eisch van „voorafgaande" schadeloos stelling dikwijls belemmerend werkte in gevallen, waar spoedige inbezitneming van het onteigende goed, ten einde met het werkte kunnen beginnen, hoogst wenschelijk was, maar het bedrag dei- schadeloosstelling niet zoo dadelijk kon worden bepaald. Nu wordt in het derde lid van artikel 151 naar de bepaling van het eerste verwezen en wel in deze, eenigszins afwijkende woorden: „Het vereischte, dat de verschuldigde schadeloosstelling vooraf betaald of verzekerd zij, geldt niet" enz. Ziedaar wellicht voor menigeen een reden voor twijfel. Wijst, zal men vragen, dit woord „betaald" er niet op, dat hier aan schadeloosstelling in geld slechts is gedacht? Ons hebben deze woorden niet tot twijfelen kunnen brengen. Vooreerst eischt het doel der grondwettige bepaling, zooals wij aantoonden, eer een ruime dan eene enge opvatting van haren zin. Dan blijkt uit niets, dat in 1887 de toeleg heeft bestaan om op dit punt de Grondwet minder ruim te maken dan zij vóór dien

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1905 | | pagina 87