106
te zeggen ook hen nog wat te helpen, die bedijkingen van meer dan
500 H.A.. hebben tot stand gebracht, terwijl zij met het oog op het werk
dat zij wilden ondernemen met geringere afmetingen had kunnen volstaan.
Ik geloof, dat er in billijkheid wel reden is hun de helpende hand toe
te steken Ik herhaal: niet onder alle omstandigheden, alleen dan, indien
zij ten gevolge van die oorzaak in slechter doen zijn gekomen. De ge
legenheid moet voor de Regeering openstaan om na grondig onderzoek,
na het hooren van Gedeputeerde Staten, en zoo voort, de helpende hand
te kunnen toesteken aan hen die de dupe zijn geworden van art. 41,
die meer bedijkten dan zij eigenlijk wilden, afieen om van de voordeelen
van art. 41 te profiteeren. Daardoor is het toch voorgekomen, gelijk bij
den Westpolder, dat men rampen ondervond, waarvan men anders allicht
was verschoond gebleven.
Om dit te bereiken heb ik gemeend te moeten voorstellen een amende
ment, luidende:
«Mede kan in bijzondere omstandigheden voor droogmakingen of be
dijkingen van buitengewone kostbaarheid, ter oppervlakte van meer dan
500 hectaren, die vóór het in werking treden dezer wet zijn ondernomen,
de krachtens artikel 41 der wet van 26 Mei 1870 Staatsblad n°. 82)
toegekende termijn, door Ons met ten hoogste tien jaren worden verlengd
voor zooveel de gronden betreft, die op het tijdstip waarop deze wet in
werking treedt, nog niet aan de belasting of de verhoogde belasting zijn
onderworpen.»
Mijnheer de Voorzitter! Ik maak de Vergadering attent op de woorden
in den eersten regel «in bijzondere omstandigheden», waaruit volgt, dat
ik de voordeelen, hier te verzekeren, alleen wil geven aan hen die ver-
keeren in omstandigheden welke ik boven aanduidde. Voor hoe lang
moeten zij kunnen profiteeren?
Het kwam mij het best voor den termijn vast te stellen, dan weet men,
waarmede men er af is. Daarom is door mij neergeschreven, dat de
termijn nog met tien jaren kan worden verlengd.
Nu geloof ik, dat dit amendement bij den Minister weinig tegenstand
zal ontmoeten, waar hij zelf in «bijzondere omstandigheden» aanleiding
vindt art 2 voor te stellen, omdat zij, die anders niet in de gelegenheid
waren te profiteeren van het nieuwe art 41, daaronder ook zullen vallen.
Ik merk bovendien op, dat wat ik vraag niet is vrijdom van belasting,
alleen een kleine verschuiving van den termijn, waarop de nieuwe regeling
der belastbare opbrengst voor deze gronden zal plaats hebben, zoodat de
financieele gevolgen van weinig beteekenis zullen zijn.
Mijnheer de Voorzitter! Waar ik meen het, voor wat de toelichting
aangaat, hierbij te kunnen laten, daar wensch ik mijn verontschuldiging
aan te bieden voor het feit, dat ik in mijn amendement ten onrechte