10
aangetoond, dat het noodig is den maatregel van het te voren
uitnoodigen der oeverlandeigenaren, te bestendigen. Onder de nieuwe
wet worden de werken steeds voor Rijks rekening aangelegd. Dien
tengevolge zal de bovenomschreven formaliteit voortaan overbodig zijn.
Nog Avordt in dit hoofdstuk, aan den Staat de bevoegdheid toe
gekend, om de te maken of reeds gemaakte rivierwerken tegen het
oeverland aan te sluiten en, zoo noodig, daarover door te trekken,
onder gehoudenheid evenwel om aan de gebruikers van de in te
nemen gronden, minstens tweemaal vierentwintig uren te voren,
schriftelijk kennis te geven van- dat voornemen, alsmede om de door
die werken veroorzaakte schade te vergoeden.
't Gemis van dergelijk wettelijk voorschrift heeft het Waterstaats
bestuur dikwijls ernstig gevoeld, zooals blijkt uit het bovenvermelde
arrest van den Hoogen Raad dd. 29 Juli 1871.
Hoofdstuk IV, handelende over de Gevolgen van door het Rijk
verrichten uitbouw, ten opzichte van de gerechtigden tot het oever
landis speciaal voor ons van belang. Om een bespreking gemakke
lijker te maken laten we het hieronder volgen.
„Artikel 16. 1. Wordt door het Rijk uitbouw verricht uit het
oeverland of uit eenig aan den oever verbonden werk, door middel
van kribben, dammen of soortgelijke waterwerken, dan zal de
gerechtigde tot het oeverland in eigendom verkrijgen de strook,
gelegen tusschen de oeverlijn en de lijn der begroeiing, voor zooveel
deze strook aan het Rijk toebehoort, doch rivierwaarts van laatst
genoemde lijn verliezen het recht van aanwas, bedoeld in art. 651
van het Burgerlijk Wetboek.
2. Onder lijn der begroeiing wordt verstaan de lijn, die achtereen
volgens de punten vereenigt, waarop de regelmatige begroeiing
langs den oever eindigt, met dien verstande, dat deze lijn geacht
wordt nimmer verder landwaarts te liggen dan de oeverlijn.
Artikel 17. 1. Bij aanleg van een krib of soortgelijk aan den
oever te verbinden werk is art. 16, 1, van toepassing stroom
opwaarts over 11 2 maal de lengte van het werk en stroomafwaarts
over S1/» maal die lengte, beide afstanden gemeten langs de lijn
der begroeiing uit haar snijpunt met de as van het werk.
2. Bij aanleg van een bij 1 bedoeld werk met daaraan
te verbinden strekdam is art. 10, 1, van toepassing over dezelfde