112
heer de Waal Malefijt nog in het midden heeft gebracht te zeggen, dat
deze opnieuw mijn woorden verkeerd heeft opgevat. Ik heb in't algemeen
niet gepleit voor polders waarmede minder gunstige resultaten waren ver
kregen. Ik heb de verlenging van termijn alleen gevraagd voor die welke
grooter werden gemaakt dan 500 hectaren, ten einde de voordeelen van
art. 41 te genieten en die daardoor gekomen zijn in ongunstiger doen dan
anders het geval zou zijn geweest, door doorbraken als anderszins. Dit
is na te gaan; hun daaraan te helpen is geen voorrecht, is billijkheid.
De heer de Meester, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!
Een kort woord nog over het amendement en de bestrijding die dit heeft
gevonden. Gelijk uit mijn eerste rede blijkt, ben ik het in beginsel
eens met den heer de Waal Malefijt, dat het amendement weer een
ongelijkheid schept, terwijl het beter is, dat deze niet in de wet voorkomt.
Ik heb gezegd, dat dit voor mij geen overwegend bezwaar is, nu de
geachte afgevaardigde verzekert, dat er polders geweest zijn die, aanvan
kelijk geprojecteerd op een oppervlakte van minder dan 500 hectaren,
grooter zijn genomen om te kunnen profiteeren van de bepaling van
art. 41, en die daardoor meer aan het gevaar van bezwijken van zee
weringen hebben blootgestaan, wellicht zelfs nadeel daarvan hebben onder
vonden. Waar de bijzondere omstandigheden niet nader in het amendement
zijn omschreven, zal zooals de geachte voorsteller dan ook heeft gezegd
aan de Regeering zijn overgelaten te beoordeelen, of er voldoende
termen zijn om de verlenging van vrijdom van ten hoogste 10 jaar toe
te staan. Maar dit kan ik wel zeggen, dat bijaldien het amendement
wordt aangenomen, ik, voor zoover ik mocht geroepen worden de Koningin
voor te lichten bij de toepassing der wet, ernstig zal onderzoeken, of zich
omstandigheden voorgedaan hebben, zooals de geachte afgevaardigde heeft
bedoeld, en of men dat voldoende aannemelijk kan maken, m. a. w. of
men aannemelijk kan maken, dat men, om van art. 41 te kunnen profi
teeren, de polders grooter heeft gemaakt dan redelijkerwijze gewenscht
en raadzaam ware. Daarom heb ik, nu dit amendement slechts een over
gangsbepaling beoogt en verder voor allen de regeling gelijk zal zijn, geen
overwegend bezwaar tegen het amendement en laat ik de beslissing aan
de Kamer over.
De heer Van de Velde, voorzitter van de Commissie van Rapporteurs,
ontvangt het woord om, namens deze, haar gevoelen omtrent het amende
ment van den heer Smeenge mede te deelen, en zegt: Mijnheer de
Voorzitter! Ik heb met belangstelling kennis genomen van hetgeen door
den Minister is medegedeeld.
Inderdaad is het zeer klemmend wat de Minister zegt, n.l. dat reeds