11
afstanden vermeerderd met de lengte van de stroomop- en af-
waartsche armen van den dam.
3. Bij uitbouw uit- of uitbreiding van een bestaand werk
wordt de toepasselijkheid van art. 16, 1, bepaald door de af
metingen, die het werk daarna zal verkrijgen, zonder dat dit wijziging
brengt in de gevolgen van het bestaande werk ten opzichte van
de gerechtigden tot het oeverland.
Artikel 18. Art. 16, 1, is niet van toepassing ter plaatse waar
tegen het Rijk een recht van aanwas of eenig ander recht kan
worden ingeroepen op gronden in de rivier of in den stroom, die
anders volgens het Burgerlijk Wetboek behooren tot de rivier of
den stroom of tot den oever.
Artikel 19. Onverminderd art. 12, 2, mag met de uitvoering
van een werk, als bedoeld bij art. 16, 1, niet worden aange
vangen, dan nadat de lijn der begroeiing van Rijkswege is uitge
bakend; de teekens moeten blijven staan, totdat de lijn der begroeiing
is vastgesteld.
Artikel 20. 1. De lijn der begroeiing kan bij schriftelijke
overeenkomst worden vastgesteld. De akte dezer overeenkomst
wordt overgeschreven in de openbare registers, bedoeld bij art. 671
van het Burgerlijk Wetboek.
2. De werking van art. 16, 1, vangt aan op den dag der
overschrijving van de akte.
Artikel 21. 1. Bij gebreke van overeenkomst worden, binnen
zestig dagen nadat met de uitvoering van het werk is aangevangen,
ter secretarie van de gemeente of gemeenten, waarin de gronden,
ten opzichte waarvan de lijn der begroeiing behoort te worden vast
gesteld, zijn gelegen, gedurende dertig dagen ter inzage van een
ieder nedergelegd:
a. eene teekening van het werk, op geen kleinere schaal dan
van 1 op 1250, waarop de lijn der begroeiing en de betrokken
kadastrale perceelen zijn aangegeven;
b. eene lijst van de kadastrale tenaamstellingen dier perceelen.
2. Deze nederlegging wordt vooraf bekend gemaakt in een of
meer nieuwsbladen en op de gebruikelijke wijze door het hoofd
van het bestuur der bij 1 bedoelde gemeente of gemeenten, en
bovendien medegedeeld aan de bekende gerechtigden tot het oeverland.