144
spraak over den inhoud van deze leggers geen beslissingen kan
nemen, en dat de bevoegdheid daartoe uitsluitend berust bij den
Minister van Financiën of bij het college van Gedeputeerde Staten
der betrokken provincie, aan wie de beslissing der reclames in zake
de grondbelasting is opgedragen. De veranderingen in de tenaam
stelling in den kadastralen legger berusten voor een deel op de
stukken, die in de registers van overschrijving worden overgeschreven.
De kadastrale leggers kunnen echter in het vonnis niet bedoeld
zijn, ten eerste omdat ze niet uitdrukkelijk zijn genoemd en ver
volgens omdat ze in civielrechtelijken zin niet als eigendomsregisters
worden aangemerkt.
Er kan dus niets anders zijn bedoeld, dan zoogenaamde hypotheek-
registers en wel vermoedelijk de algemeene registers. De over-
schrijvingsregisters N°. 4 zijn toch alleen bestemd om den woordelijken
inhoud der akten op te nemen, van eene tenaamstelling, hierin
is dus geen sprake. Er moet dus bedoeld zijn, dat de per-
ceelen worden tenaamgesteld in het „algemeen register n°. 2".
Het is niet van belang ontbloot om er op te wijzen dat van een
eigenlijk gezegde tenaamstelling in het algemeen register zooals het
thans bestaat, geen sprake is.
Art. 3 van het K. B. van 8 Aug. 1838 (Stbl. n°. 27) bepaalt hieromtrent:
„Er zal aan elk kantoor van bewaring een algemeen register der
hypotheken worden aangelegd en aangehouden, op ongezegeld papier.
„Dit register, ingericht overeenkomstig de door ons vastgestelde
modellen, zal al de aanwijzingen bevatten, dienstig om elk perceel
waarvan de aanteekening ten kantore der hypotheken noodig wordt,
deszelfs eigenaar en diens bewijzen van eigendom, eiken eigendoms
overgang van hetzelve, benevens de zakelijke regten en hypotheken
daarop gevestigd, alsmede de ontheffing van de bezwaren, te doen
kennen, en zal, voor zoo ver den woordelijken inhoud der acten
en stukken betreft, naar de bijboeken verwijzen."
Het algemeen register moet alzoo aanwijzingen bevatten dienstig
om den eigenaar en eiken eigendomsovergang te doen kennen.
Kan het dus worden gezegd voor elk perceel dat er in voorkomt
de tenaamstelling te bevatten. Volgens het aangehaalde artikel 3,
behoeft het dit niet te doen en volgens de tegenwoordige practijk
doet het dit in het geheel niet. Aan het begrip „tenaamstelling"
is iets positiefs verbonden, het brengt mede dat er op de vraag:
„op wiens naam- staat dit perceel?" een stellig antwoord wordt