14 verliezen, wanneer het Rijkswerk niet aan het oeverland is aan gesloten, omdat het werk moet zijn uitgebouwd uit het oeverland, of uit eenig aan den oever verbonden werk. Al worden verreweg de meeste rivierwerken aan het oeverland verbonden, er kunnen er zijn, wat meer zegt: er zijn Rijksrivier- werken die los van eenig oeverland liggen, en toch aanwassen, ook aan het oeverland, doen ontstaan. In het ontwerp is de beteekenis van het woord, oever niet nader omschreven, zoodat het begrip daaraan te hechten, zal moeten worden ontleend aan het R. W. en mocht het gebeuren, wat geenszins onmogelijk is, dat de grenzen van kleinere eilanden en platen, door de jurisprudentie, niet tot de in art. 578 B. W. bedoelde oevers zouden worden gerekend, dan zouden daarmee de kribben, aangesloten aan een eiland of aan een plaat, gevaar loopen, buiten deze rivierenwet gesteld te worden. Verder lezen we dat „de gerechtigde tot het oeverland, in „eigendom (zal) verkrijgen, de strook, gelegen tusschen de oeverlijn „en de lijn der begroeiing, voor zooveel deze strook aan het Rijk „behoort". Dit lijkt heel veel op een eigendomsovergang, die in werkelijkheid echter zeer bescheidene afmetingen heeft. De strook hier bedoeld behoort privaatrechtelijk reeds aan den eigenaar van het oeverland, omdat deze zijn bezitsrechten steeds tot aan de rivierwaartsche grens der begroeiing heeft uitgeoefend; hij krijgt dus iets in eigendom wat hij mogelijk reeds sedert onheuchelijken tijd ongestoord heeft bezeten. De aanspraken welke het Rijk op deze strook kon doen gelden, zijn beslist van uitsluitend publiek rechtelijken aard, en de onderstelling is mogelijk niet te gewaagd, dat het niet de bedoeling is om van die rechten die toch uit sluitend kunnen bestaan in het uitoefenen van politietoezicht in 't rivierbelang ook maar het geringste prijs te geven. Het verdient opmerking dat hier gesproken wordt van oever lijn, ter aanduiding van een grens der strook welke de gerechtigde tot het oeverland in eigendom verkrijgt, hoewel nergens, noch in deze wet noch in het B. W., de plaats van die lijn wordt omschreven. We mogen wel aannemen dat hiermee bedoeld is, de grens van het zomerbed (naar de beteekenis van dit woord in de Rivierenwet) of de grens van het, (naar artt. 577 en 578 B. W.) aan den Staat behoorende rivierbed, doch zoolang dit niet uitdrukkelijk geschreven staat, is twijfel niet uitgesloten. De onderstelling dat de samen-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1906 | | pagina 14