150
Op biz. 3, eerste alinea, laatste zin, lezen wij:
„Daar met het oog niet tegelijk kan worden gezien naar twee
voorwerpen, waarvan bet eene op betrekkelijk grooten afstand,
b.v. van eenige honderden meters, en het andere op eenige deci
meters afstand ligt, moeten deze achtereenvolgens worden waar
genomen, hetgeen zeer belemmerend werkt op het juiste richten."
Theoretisch is deze stelling zeer goed te verdedigen, in de practijk
is het bezwaar echter niet zoo groot als het wel schijnt. Het is
toch bekend, dat bij een oordeelkundige keuze van afmeting der
oculair-opening en van den afstand tusschen oculair-opening en
objectief-spleet, men deze laatste zoowel als het verafgelegen voor
werp duidelijk ziet.
De nauwkeurigheid welke men met een gewoon vizier kan be
reiken is veel grooter dan men oppervlakkig zou verwachten, en
het verschil in afstand werkt lang zoo belemmerend niet op het
richten, als bijv. parallax in een kijker.
Op bladzijde 5 stelt de schrijver voor lenzen de grondformule op:
1,11
D d f
Eenvoudiger nog in de behandeling en gemakkelijker in het ge
heugen te prenten is de vorm waartoe de schrijver zelf op bladzijde 7,
form (8) komt.
f2 ab
(waarin a d f en b D f)
In 5 komt eene beschouwing voor van het oculair van Huyghens
met een teekening waarop de loop der lichtstralen is aangewezen.
Waar schrijver op blz. 10 er reeds op wijst, dat een constructie
als die van Ramsden meestal voorkomt, zou het o. i. de voorkeur
verdiend hebben, wat uitvoeriger bij laatstgenoemde inrichting stil
te staan en het oculair van Huyghens evenals het orthoskopisch
oculair alleen te vermelden.
In 14 fig. 31, troffen wij een teekening aan van het land-
meterskruis, in een vorm, waarin wij meenden dat het nog slechts
in oudheidkundige musea te vinden was.
Terwijl aan theodoliet en sextant uitvoerige besprekingen zijn
gewijd, worden de afstandsmeter en ook het waterpasinstrument
korter besproken, wat in een werk, dat voornamelijk met het oog op de