154 N°, 26), welke uitbreiding gaf van tiendvrijdom voor de gronden ver meld in art. 10 der wet van 6 Juni 1840; - 30 December 1865 (Stbl. N°. 193) betreffende de regeling der grondbelasting voor Limburg. Na de uiteenzetting der verhoudingen in het leven geroepen door deze wetten, de overgebleven Fransche bepalingen, benevens tal van Kon. besluiten en resoluties, wijst schrijver er op, hoezeer de wet van 26 Mei 1870 (Stbl. N°. 82) noodzakelijk was, als algemeene wet, die het onderwerp in zijn geheel regelde. Onaangetast bleef zij slechts kort, herhaaldelijk grepen wijzigingen plaats, aan welke jongste geschiedenis onzer grondbelasting de laatste bladzijden der schets zijn gewijd. Aan de artikelsgewijze beschouwing der wet G. gaat vooraf de vermelding in chronologische volgorde der wijzigingswetten, be nevens een korte bespreking der vraag, die reeds zooveel staat huishoudkundige hoofden warm maakte, of de grondbelasting wel een belasting is, niet veeleer werkt als een grondrente. Bij de aanteekeningen op de art. gegeven deed het ons aangenaam aan, bij herhaling op te merken, een stilzwijgend pleiten van den schrijver voor kultuurtechnische vorming der ambtenaren belast met de schattingen. Zoo b.v. op blz. 65, (art 7, 2ea): Broekgronden"Zij zijn be groeid met uit de natuur voortgekomen grassen, o. a. zwijnehaar Nardus Stricta, L.; enz. enz. y. Op blz. 149: „De schade- opnemingen voor de ongebouwde eigendommen waartoe dit artikel (53) aanleiding geeft, behooren tot de lastigste schattingen, noodig voor de toepassing dezer wet. Voor deze schattingen, evenals voor die der vervallen vrijdommen ongebouwd, is landbouwkennis onmis- baarVolgt een berekening der hagelschade geleden door een stuk vlas. Van belang voor den toekomstigen landmeter is ongetwijfeld de kennis van het verband bestaande tusschen de I. K. zijn in- 1) De heer ter Laag komt hier heel even op een gebied, waarop hij ver moedelijk specialiteit is. Punt 8 der agenda der 12e Alg. Vergadering der Nederlandsche Heidemaatschappij, gehouden op 10 September 1900 te Breda, luidtWelke gevolgen mag men uit de flora trekken voor de hoedanigheid van den grond?" In te leiden door den heer J. J. ter Laag te Groningen. Men raadplege het orgaan van genoemde maatschappij, 12e jaargang, (1900) blz. 97 en 181. 2) Wij cursiveeren.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1906 | | pagina 158