15
steller van de Rivierenwet, zich hier den oever, naar de omschrijving
van art. 578 als een lijn heeft gedacht, is, ondanks alle vaagheid
en onduidelijkheid van dit artikel, te gewaagd, omdat daarmee
tevens het terrein, volgens 1 van art. 16 der Rivierenwet door
den Staat aan den oeverlandeigenaar afgestaan, een fictie zou worden.
Jammer mag het genoemd worden dat de thans geboden gelegen
heid niet is gebruikt om in het begrip „oever" wat meer klaarheid
te brengen, te meer daar ook het ontwerp tot herziening van het
Burgerlijk Wetboek, zooals we vroeger zagen x), ons daaromtrent
volkomen in 't onzekere laat.
Heeft men, zouden we willen vragen, met 2 van art. 1, nog
iets meer willen te kennen geven, dan dat de rivierwaartsche grens
der regelmatige begroeiing niet landwaarts van de oeverlijn (grens
van het zomerbed?) mag liggen of althans, indien zulks op het
terrein wel het geval is, die begroeiingsgrens dan niet als de naar
dit artikel te vormen eigendomsgrens mag worden aangemerkt?
Bij eersten aanblik dachten we aan een voorschrift om, bij het
bepalen of vastleggen van de tot eigendomsscheiding geworden
„lijn van begroeiing", deze te regulariseeren, d. w. z. tot zoo eenvoudig
mogelijke rechte of gebroken lijnen terug te brengen, doch bij
nadere beschouwing blijkt dit er niet in opgesloten te liggen.
Immers in elke dwarsdoorsnede over de rivier liggen twee punten
(aan eiken oever één), waar de (regelmatige) begroeiing ophoudt
en, aangezien het aantal doorsneden oneindig groot is, is 't getal
te vereenigen punten dat eveneens, ergo is de hier bedoelde lijn
der begroeiing: de rivierwaartsche grens der regelmatige begroeiing
in al hare grilligheid.
De bedoeling van deze paragraaf blijft dus voor ons een raadsel.
In l van art. 17, zijn de woorden: „beide afstanden" e. v.
niet vrij van bedenkingen. Het meten van den bedoelden afstand,
langs de lijn der begroeiing die, als boven bleek, eiken denkbaren
gebogen en grilligen vorm kan hebben, geeft in veel gevallen aan
leiding tot de oplossing van een hoogst moeilijk meetkunstig probleem
en dit kan dus herhaaldelijk een bron van twist worden.
't Snijpunt van de lijn der begroeiing „met de as van het werk"
kan groot gevaar loopen, dat het na eenige jaren, in de praktijk
niet meer mag gezocht worden daar waar de wetsontwerper 't zich
T. a. p. pag. 181.