156
Wijziging art 41 der Wet op de Grondbelasting.
Werkverschaffing aan ambtenaren.
Eerste Kamer. Uit het Voorloopig Verslag. Beraadslaging.
Het ontwerp werd van verschillende zijden met instemming ontvangen;
ook de toevoeging van het tweede lid van art. 2 door aanneming van hel
amendement Sm e enge verwierf de goedkeuring van onderscheidene leden.
Enkelen wenschten ook vrijdom van grondbelasting toegekend te zien bij
het ophoogen van dijken, hetgeen door anderen echter bestreden werd,
omdat daaruit allicht eene verzwakking der opgelegde verplichtingen kon
voortspruiten.
Een lid achtte de toevoeging van het tweede lid van art. 2 niet passend
in het stelsel der wet.
Men voorzag moeilijkheden voor de belanghebbenden bij het leveren van
het bewijs, dat zij indertijd het oorspronkelijke plan tot meer dan 500 H.A.
hebben uitgebreid, alleen met de bedoeling, om van de gunstige bepaling
van art 41 te profiteeren.
Bij de beraadslaging werd bij monde van den heer Welt de wensch
geuit, dat vrijdom van grondbelasting ook zou worden toegekend bij
ophooging van dijken. De Minister van Financiën verklaarde zich bereid,
dit punt te overwegen en met zijne ambtgenooten te bespreken, doch
verklaarde in geen enkel opzicht eene toezegging hieromtrent te kunnen doen.
Het ontwerp is door de Eerste-Kamer aangenomen.
't Is mogelijk, dat er nog menschen zijn, die niet weten met hoeveel
zorg en accuratesse in de provinciale en ministerieele bureaux de zaken
worden behandeld. Voor hen is het zeer leerzaam om eens kennis te
nemen van het eerste hoofdstuk uit het pas verschenen verslag over den
toestand der provincie Groningen in 1905. Daarin toch wordt mededeeling
gedaan van het verloop eener quaestie. waaruit duidelijk te zien is, hoe
veel papier er wel kan beschreven worden zonder dat er eenig nuttig
effect wordt bereikt.
In 1886 had de hoofdingenieur van den Waterstaat in Drente ontdekt,
dat op enkele plaatsen de grensscheiding tusschen die provincie en
Groningen niet met juistheid kon worden aangeduid. De Drentsche Ge
deputeerden gaven daarvan kennis aan de Groninger Gedeputeerden en
schreven tevens aan den toenmaligen Minister van Binnenl. Zaken, hem
er op wijzende, dat een goed geregelde grens een rijksbelang is en hem uit-