16 heeft gedacht. Bestaat het werk uit één krib ter breedte van eenige meters, dan zullen de belanghebbenden bet over de plaats van dat snijpunt wel eens worden, doch een „soortgelijk werk" kan tientallen meters breed zijn, ja zelfs 't geval is niet uitgesloten, dat de breedte overeenkomt met of nog meer bedraagt dan vijfmaal de lengte en dan zal de plaats waar de Staat het recht op aan wassen kan doen gelden, moeilijk te vinden zijn. Weliswaar bestaan dergelijke breede werken gewoonlijk uit een of twee kribben, met daartegen of daartusschen aangebrachte op hooging van zand, puin of klei, en dan wordt in het Waterstaats bestek dergelijk werk veelal omschreven als bestaande uit een krib (of twee kribben) met grondaanvulling, en dan vindt men in de plaatsbepaling van het werk gewoonlijk de ligging van de as der te maken krib of kribben, door in meters uitgedrukte afstanden uit vaste punten aangegeven, doch de betrokken oeverlandeigenaar schijnt niet verplicht te zijn die opvatting tot de zijne te maken, en niets belet hem, het midden van het werk in zijn geheel, als de as te beschouwen. Misschien zelfs zal het onder de werking der aanhangige wet, geenszins onmogelijk zijn, meerdere kribben, die als één werk, gelijktijdig worden aangelegd en die bestemd zijn elkander in hunne werking op de stroombaan te steunen, krachtens art. 16, als een complex te beschouwen en dan de as te zoeken in 't midden van dit kribstelsel. In dit geval zouden de aanwassen van den Staat, zeer denkbeeldig worden. Hoewel zulks uit de bewoordingen dezer paragraaf niet blijkt, mogen we zeker wel aannemen dat in een geval als hier onder steld werd, voor de bepaling der stroomopwaartsche en der stroom- afwaartsche grens van de Rijksaanwassen, alleen de.lengte der twee buitenste kribben in rekening moet gebracht worden. Gewoonlijk liggen de kribben zoo dicht bij elkaar, dat de naar den gestelden regel voor elke van twee opvolgende kribben bepaalde afstanden, gedeeltelijk zullen samenvallen. Het kan bezwaarlijk in de bedoeling liggen, in dit geval art. 16 1, van toepassing te doen zijn over een afstand van 4 maal de som der lengten van al de kribben. Bij de practische uitvoering van dit voorschrift zullen we ook in onzekerheid verkeeren, ingeval een of meer kribben zijn aan gelegd bij de uitmonding van een Strang of kil. Waar vinden we dan de „lijn der begroeiing"? Moet zij de grens der begroeiing

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1906 | | pagina 16