Het kadastrale vraagstuk. Wie zich een levensdoel heeft gesteld, en jaren aaneen onver droten naar de bereiking er van heeft gestreeld, doet wel bijwijlen zich af te vragen of hij in zijn eischen niet te hoog ging; of de werkelijkheid de belichaming vermag te geven der door hem in een of ander opzicht gedroomde volkomenheid. In den loop des tijds zal een gevoel van twijfel hem nu en dan niet vreemd zijn gebleven, als gevolg van wrijving van gedachten, van steeds toenemende ervaring, van op zaken en personen verworven juister en scherper blik; van een zich op ander gebied meer naar voren dringen van wenschen, die door de steeds wisselende maat schappelijke verhoudingen in belangrijkheid de eerste gaan overtreffen. Het kost in zulke oogenblikken moeite een lang en teeder ge koesterd lievelingsdenkbeeld buiten persoonlijken invloed waar te nemen, men is toch al te zeer geneigd de bestaansvoorwaarden van zijn troetelkind passend te verklaren in verhoudingen, die zijn groei en bloei zullen belemmeren, die het ieder oogenblik naar het leven staan, toewijdende zorg ten spijt, die onafgebroken en hoedend waakt. Verhoudingen en omstandigheden zoo redeneert men, zullen zich langzamerhand wijzigen naar het nieuwe en betere, dat zich ter vervanging van het oude en versletene aanbiedt wat slechts ten deele waar is, en alleen dan geleidelijk geschiedt, wanneer het nieuwe niet te ver van het oude afstaat, zich nagenoeg onmiddellijk schakelt aan het bestaande. Is de afstand tusschen nieuw en oud te groot, ontbreken onmis bare schakels, dan blijkt het onmogelijk om van woorden tot daden te komen. Naar onze opvatting staat het nieuwe op ons gebied „de algemeene invoering van een kadaster met bewijskracht", van het oude op ons gebied „het grondbelastingkadaster", gescheiden door een klove te groot, dan dat het mogelijk zou zijn haar voor- loopig te overbruggen.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1906 | | pagina 171