17 langs den oever van de landtong of het schiereiland volgen, zoodat ook in een gedeelte van die Strang of kil, het recht van aanwas voor den oeverlandeigenaar verloren gaat? Dan wordt een niet onbelangrijke verandering gebracht, in de thans gebruikelijke wijze van handelen, omdat nu altijd de aanwassen in dergelijke strangen ongeveer tot de rechte lijn, die de meest in de rivier uitsprin gende punten dei- oeverlijn van (ongeveer) middelbare rivier, on middellijk boven en beneden de strang, onderling verbindt aan particulieren worden overgelaten. Voor wij van deze paragraaf afstappen, zouden we nog willen vragen, waarom hier weer het raadselachtige woord „oever" is gebruikt, inplaats van het meer concrete „oeverland" en verder of het voldoende geacht moet worden, hier alleen te spreken van „de lengte van het werk", zonder meer. Voor mannen van het vak zal dit geen bezwaar hebben, maar leeken in rivieraangelegen heden is het niet altijd duidelijk, dat de lengte van een rivierwerk gemeten wordt in de richting van de breedte der rivier en omge keerd de. breedte van een werk in de richting van de lengte dei- rivier. Laten we hopen, dat de juristen der toekomst het in dezen steeds eens zullen zijn met de vakmannen. Zoowel in 1 als in 2 van dit artikel ontmoeten we de woorden: Je verbinden", 't Zal toch wel de bedoeling zijn, de voorschriften ook nog te laten gelden wanneer het „werk" en de „oever" of het „werk" en de „strekdam" eenmaal onderling ver bonden zijn? De woorden: „stroomop- en stroomafwaartsche armen van den dam" zouden, ten onrechte natuurlijk, kunnen doen onderstellen dat een strekdam altijd minstens één „stroomopwaartschen" en een „stroomafwaartschen arm" moet hebben. Het ligt ongetwijfeld in de bedoeling dat, wanneer het werk bestaat uit een dwarskrib met daaraan verbonden strekdam, de grenzen der oppervlakte waarvan de oeverlandeigenaar zijn aanwas- recht verliest, moeten bepaald worden door de afstanden in 1 omschreven, vermeerderd: stroomopwaarts met de lengte van den stroomopwaartschen arm van den strekdam en stroomafwaarts met de lengte van den stroomafwaarlschen arm. Duidelijk is dit echter niet. De redactie van dit artikel sluit geenszins de opvatting uit dat de „beide afstanden" moeten vermeerderd worden met de lengte van de beide armen dus met de geheele lengte van den strekdam.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1906 | | pagina 17