18
De toepassing van 2 kan moeilijkheden veroorzaken, wanneer
het werk bestaat uit meerdere kribben waarvan een of meer met
daaraan verbonden strekdam. Zoolang die strekdam bestaat uit
een stroom op waartsche(n) arm" van de eerste of een stroomaf-
waartsche(n) arm" van de laatste krib (eerste en laatste geteld in
de richting van den stroom), zal de uitvoering van dit voorschrift-
als we de op pag. 16 aangeduide moeilijkheid buiten beschouwing
laten vrij eenvoudig zijn, doch wanneer aan een dier twee kribben
een strekdam verbonden is die riiet met de aangeduide richting
overeenkomt, of wanneer aan een of meer der tusschengelegen
kribben een strekdam aangesloten is, staan we onmiddellijk voor
de vraag, of de lengte van dergelijken dam of dergelijke dammen,
al dan niet in rekening moet gebracht worden.
3 heeft natuurlijk ten doel, om ingeval aan eenig rijksrivier-
werk grootere afmetingen gegeven worden, ook de werkingssfeer ten
aanzien van de oppervlakte waarin de gerechtigden tot het oeverland
hun recht van aanwas verliezen, een op de bepalingen dezer wet
gegronde uitbreiding te doen ondergaan, doch het schijnt volstrekt
niet zeker dat de wijze waarop dit denkbeeld hier omschreven is,
in de toekomst zijne verwezenlijking zal waarborgen. In de eerste
plaats is het verre van duidelijk, dat de afmetingen van de uit
breiding der bovenbedoelde oppervlakte, moeten worden afgeleid uit
de afmetingen der uitbreiding van het werk, in voege als bij 1
van dit artikel is omschreven en in de tweede plaats hebben we
redenen voor moeilijkheden te vreezen, wanneer we terugzien op
't geen straks is gezegd omtrent „de as" van het werk. Wordt
bijvoorbeeld een bestaand rivierwerk uitgebreid zoodanig dat de
breedte (d. i. de afmeting in de richting van de lengte der rivier)
aan beide kanten van het werk evenveel toeneemt, terwijl de lengte
van het werk onveranderd blijft, dan wordt „de as" niet verplaatst,
zoodat geen verplaatsing van de grenzen der aanwasrecht.en kan
volgen.
Art. 18 is, blijkens de Memorie van Toelichting, alleen van toe
passing wanneer het recht van aanwas niet behoort aan den eigenaar
van het oeverland, doch als bizonder recht, toekomt aan bizondere
personen of gemeenschappen. We mogen dit alzoo niet uitbreiden
tot het geval dat de oeverlandeigenaar, uithoofde van door hem
aangelegde kribwerken van ouderen datum dan het Rijkswerk, recht
op aanwassen kan doen gelden. Dit wekt verwondering, omdat