180
dus, reeds bij aanstelling tot landmeter onmiddellijk te vallen in
de 3e klasse, of anders toch zeer spoedig uit de vierde in de derde
klasse over te gaan. Bezoldiging ƒ1400.en 100 gulden voor
particulier werk. Thans evenwel genieten de in Juli 1903 aange-
stelden allen ƒ1200.tractement. 1 Jan. 1908 wordt dit verhoogd
tot ƒ1400.terwijl eerst 1 Jan. 1912 door hen een traktement
zal worden genoten van 1600.De eerste 8 jaren van hun
dienst zijn dus door de nieuwe regeling financieel veel ongunstiger
geworden. Vooral in de eerste 4 jaren is het verschil groot met
de vorige regeling.
Nog meer zal het verschil in het oog springen, als zij volgens
de voorlaatste regeling in de le klasse zouden zijn. Thans moeten
zij wachten tot 1 Jan. 1928 om een traktemenl van 2400.te
genieten, terwijl ze volgens de voorlaatste regeling waarschijnlijk
reeds vroeger in de eerste klasse zouden vallen.
Zij hebben m. i. recht op de voordeelen der vorige regeling.
Later aangekomenen kunnen natuurlijk dien eisch niet doen
gelden, daar zij konden weten, hoe de promotie geregeld was.
Toch geldt ook voor hen de billijkheid van een snelleren vooruit
gang. Takken van dienst, die, wat aard van werkzaamheden betreft
voor een groot deel overeenkomen met de onze, doch die zij niet
begeerden, omdat zij meenden bij het kadaster een werkkring te
vinden meer in overeenstemming met hun aanleg en ontwikkeling,
ook omdat zij aan hun studiën voor de praktijk, theoretische aan
de tegenwoordige Technische Hoogeschool konden verbinden, zich
dus op wetenschappelijk gebied hooger konden plaatsen, brengen
veel spoediger promotie en verzekeren eerder een onafhankelijk
bestaan.
De opzichters der telegraphie b.v. (Regeling bij K. B. 30 Maart 1906,
met terugwerkende kracht tot 1 Jan.) krijgen de eerste verhooging
van 300.na 2 jaar dienst, de tweede verhooging van 300.
na 6 jaar dienst, de derde verhooging van 200.na 10 jaar
dienst, en verder vierjaarlijksche verhoogingen van ƒ200.
Deze ambtenaren klimmen dus in de eerste jaren spoediger op,
terwijl zij bovendien vroeger hun maximum bereiken, wat vooral
met het oog op een mogelijke pensioneering op 55-jarigen leeftijd,
naar aanleiding van art. 4<1 der wet van 9 Mei 1890, Stbl. N°. 78,
zeer gewenscht is. Ware deze regeling geldig voor de ambtenaren
van het kadaster (wat voor den eenen tak van dienst billijk is, moet