20
van de „lijn der begroeiing" en de „vaststelling". Tusschen den
dag dier „uitbakening" en dien der overschrijving van de akte,
kunnen dus maanden verloopen, en in dien tijd kan de „lijn dei-
begroeiing" veranderen, zoodat ook nog de grens buiten welke de
oeverlandeigenaar zijn recht van aanwas zal verliezen, in dien tijd
kan veranderen.
Naar onze bescheiden meening is zulks ondenkbaar en toch alweer,
het staat er.
Omtrent art. 21 willen we alleen opmerken, dat in 1 wordt
voorgeschreven het ter visie leggen van een teekening op geen
kleinere schaal dan 1 a 1250. Als we dan in aanmerking nemen,
dat op die teekening de kadastrale perceelgrenzen moeten over
gebracht worden, en verder dat vrijwel alle langs de groote rivieren
gelegen gronden, bij het kadaster op de schaal van 1 a 2500
geteekend zijn, dan springt dadelijk in het oog, dat dit voorschrift
het vrijwel altijd noodig zal maken de kadastrale perceelgrenzen
op schaal van dubbele afmetingen over te brengen, wat veel tijd,
dus veel geld zal kosten. In verreweg de meeste gevallen, is de
schaal 1 a 2500 ruimschoots voldoende, en dan wordt de duidelijk
heid, door de grootere schaal, allerminst gebaat. Bij eenige uitge
strektheid van het terrein wordt het overzicht er zeer zeker door
bemoeilijkt.
De verdere inhoud der aangehaalde artikelen van hoofdstuk IV,
geeft regelen voor wettelijke vaststelling der grenzen van het gebied
waarin als gevolg van den aanleg der rijkswerken de gerech
tigde tot het oeverland zijn aanwasrecht zal verliezen. We meenen
te mogen opmerken, dat de wijze waarop die wettelijke delimitatie
tot stand zal komen, zeer, haast zouden we zeggen te, omslachtig
is of althans kan worden, al willen we daartegenover onmiddellijk
het groote voordeel stellen, dat de delimitatie, niet meer onmogelijk
kan worden gemaakt, door onwil van een oeverlandeigenaar om
tot contractueele vaststelling dier lijn mede te werken.
Wordt in art. 16 gesproken van de(n) gerechtigde tot het oeverland
en verder doorloopend van de gerechtigden of van ieder gerechtigde
tot het oeverland, dan heeft men in 't eerste geval vermoedelijk
alleen het oog gehad op den eigenaar, (als houder van het recht
van aanwas) en zijn in de andere artikelen bedoeld, alle terzake