208 dat wrijving van gedachten (niet echter alleen eene bloote stemming over een motie, als door de Haagsche heeren ingezonden) ten slotte ons den gemeenschappelijk te bewandelen gulden middenweg zal wijzen, toch mag niet uit het oog worden verloren dn bedoeling, welke heeft voorgezeten bij hen, die de buiten gewone algemeene vergadering hebben aangevraagd. Wij eindigen met onze ambtgenooten op te wekken, van hunne instemming met onze zienswijze, aan het Bestuur te doen blijken. Utrecht10 Januari 1907. A. W. van Ameijden. Door de ondergeteekenden is aan het Bestuur van de Vereeniging voor Kadaster en Landmeetkunde onderstaande motie opgezonden, ter behandeling op de eerstvolgende algemeene of bijzondere ver gadering. Zij wenschen, ter voorkoming van mogelijk onjuiste gevolgtrek kingen, beslist te doen uitkomen, dat het daarin bedoelde schrijven, hoewel afkomstig van de redactie der Vereeniging, niet is de meening van het meerendeel der landmeters. Om dit doel te bereiken, achten zij het noodig, dat ook zij, die de uit te schrijven vergadering niet zullen kunnen bijwonen, omdat zij geen lid der vereeniging zijn, of om andere redenen, toch in de gelegenheid worden gesteld van hunne instemming met de motie te doen blijken. Zij noodigen U daarom uit, casu quo Uw adhesie-betuiging zóó tijdig te willen opzenden aan den laatstondergeteekende, dat daarvan op de vergadering mededeeling kan worden gedaan. Het kadastrale vraagstuk. Be Haagsche Motie. L. S. G. B. H. de Balbian. J. G. van der Veür. P. Wagemaker, Krayenhoffstra.at N°. 36. C. J. Colpa. J. Holthuizen. J. T. Hosang. J. F. H. Meijer H. P. J. Persoon. P. SlLLEVIS. W. Verhoeven.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1906 | | pagina 218