22 „lijn der begroeiing") alsmede een nog hierna te noemen leemte dezer Rivierenwet buiten beschouwing, dan weten we voortaan hoever het recht van den Staat, op de aanwassen, zich langs den oever uitstrekt. We kunnen dan aan den oever de punten vinden waar het recht van den Staat ophoudt, doch het wetsontwerp stelt niet duidelijk in het licht hoe van die eindpunten uit, de grens der Rijksaanwassen getrokken moet worden. Er staat wel is waar, dat de gerechtigde tot het oeverland zijn recht tot aanwas verliest, rivierwaarts van de lijn der begroeiing, en daarin vinden we wel eenige aanduiding om te onderstellen, dat de boven- en de benedengrens der Rijksaanwassen, bepaald worden door de lijnen, uit de even genoemde eindpunten loodrecht op de as van de rivier getrokken, doch veel meer dan een onderstelling is dit niet. Daaruit volgt dat geschillen over den loop dier dwars- scheidingen, tusschen de aanwassen van den Staat en die van particulieren, allerminst onmogelijk zullen zijn. Ten slotte meenen wij in deze wetgeving nog de zeer belangrijke leemte te ontdekken, dat zij wel den gerechtigde tot het oeverland zijn aanwasrecht binnen zekere grenzen doet verliezen, maar dat zij den Staat niet tot opvolger in dat recht van aanwas maakt. Rij de slot- en overgangsbepalingen wordt de Publicatie van 1806 ingetrokken en daarmee vervalt de eenige wettelijke bepaling krachtens welke de Staat eigenaar wordt van de aanwassen door Rijksrivierwerken veroorzaakt. Wordt dit recht niet ten behoeve van den Staat opnieuw in deze wet uitdrukkelijk omschreven, dan zal de Staat naar wij vreezen, eerlang de schadelijke gevolgen van die leemte ondervinden. De Staat zou zich dan mogelijk nog kunnen beroepen op art. 576 R. W., doch er mag ernstig aan getwijfeld worden of hem dit baten zou, aangezien hij dan zal hebben te bewijzen, dat de onroerende zaken, welke hij opvordert, „geenen eigenaar hebben en onbeheerd zijn", terwijl haast met zekerheid kan worden aangenomen dat die laatste omstandigheid, bij de aanwassen in de rivieren, zelden zal voorkomen. Bezien van het standpunt dat wij innamen, biedt dit wetsontwerp dus in meer dan een opzicht teleurstelling. Zooals de voorschriften nu in ontwerp zijn opgesteld geven ze, zooals we zagen gelegenheid te over, voor den Staat om in lastige en schier onuitvoerbare plichtplegingen en formaliteiten te vervallen, en voor de oeverland-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1906 | | pagina 22