30 bewijskracht Men waarschuwde daarbij echter tegen een in de Tweede Kamer besproken denkbeeld, om de perceelen zoo groot mogelijk te ma ken en de tegenwoordige zoogenaamde gebruiksgrenzen te doen vervallen. In de praktijk toch zou dit tot zeer veel bezwaren aanleiding geven, daar dikwijls de toepassing dier kleinere perceelen, onder anderen bij het ver- leenen van hypotheken, noodig is en men bij het bestaan alleen van groote perceelen. dikwijls gedeelten van perceelen zoude moeten verbinden, met al de bezwaren daaraan verbonden. Bij deze bespreking werd gevraagd, of het niet mogelijk zoude zijn nu reeds een grondboek te maken en daarin bij vaststelling van nieuwe grenzen die perceelen op te nemen, nadat men de betrokken partijen schriftelijk heeft laten verklaren, dat zij de aldus vastgestelde grenzen als de juiste aannemen. Op die wijze zoude dan alvast een eerste slap worden gedaan, om de gegevens voor een kadaster met bewijskracht te verkrijgen. Er werd beweerd, dat de ambtenaren van het kadaster zich veroor- looven bij hun aanslag van de onderstelling uit te gaan, dat de opgaven van het kadaster rechtskracht hebben. Vandaar eindeloos vele reclames, waartoe de belastingschuldigen genoopt worden om die foutieve aanslagen weer ongeldig te maken. Men vroeg voorziening ten deze. Herziening Burgerlijke pensioenwet. Naar aanleiding van 's Ministers onlangs in de Tweede Kamer gedane mededeeling betreffende de wijziging van art. 6 dezer wet, werd de vraag gesteld of de Minister bereid is de in uitzicht gestelde wijziging spoedig in te dienen; en zoo niet, of dan niet billijkheidshalve een partiëele her ziening urgent is, om te komen tot eene verkorting van den termijn van zestig maanden, als maatstaf van berekening van het pensioen. Memorie van Antwoord. Grondbelasting. De vrijdomstermijnen bij de artt. 35 en 36 der wet van 26 Mei 1870 Staatsblad n°. 82), tot regeling der grondbelasting, en de verlenging daarvan bij art. 41 bepaald, beoogen aanmoediging van landaanwinning. De wet van 6 Juni 1840 Staatsblad n°. 17), omtrent den vrijdom van lasten ter zake van landaanwinning en landverbetering, aan de voormelde bepalingen ten grondslag liggende, had blijkens haar considerans slechts dat doel. In overeenstemming hiermede is bepaald, dat de vrijdom, maar ook de verlenging van den vrijdomstermijn, vóór de onderneming van het werk moet worden verzocht. Hoewel dus het wetsontwerp tot wijziging van art. 41, zooals het daar ligt, alleszins rationeel is, heeft de ondergeteekende er geen bezwaar tegen,

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1906 | | pagina 30