38
wel over 70 jaren. Is de uitgaaf dringend noodig, dan is het plicht van
den Minister om die uitgaaf binnen 25 jaar te doen, maar dit is nu juist
de groote vraag.
De heer van Waterschoot van der Gracht heeft ook een woord
gewijd aan de in de Tweede Kamer ter sprake gebrachte eigendoms-
perceelen en heeft gezegd, dat daartegen, zijns inziens, bezwaren zouden
bestaan. Ik heb dit met groot 'genoegen vernomen, hel komt ook mij
inderdaad voor, dat er werkelijk bezwaar in zou gelegen zijn, wanneer
men eigendomsperceelen, d. w. z. al de eigendommen die iemand heeft,
voor zoover zij aan elkander grenzen, ging maken tot één kadastraal
perceel. Immers, zulks zou medebrengen, dat, indien de eigenaar een
deel wil verkoopen, dat stuk eerst moet opgenomen worden, waarmede
altijd eenige tijd gemoeid is. Men kan zich voorstellen, dat dit in den
winter gebeurt, wanneer het land wellicht onder water staat, terwijl
de kooper, zooals dikwijls gebeurt, hypotheek op het gekochte zou willen
hebben, waarmede moeilijk kan worden gewacht totdat het water verdwenen
is en de opneming van het perceel kan plaats hebben.
Ook wanneer de eigenaar zelf op een gedeelte van het perceel hypotheek
wil geven, zou het hebben van één kadasternummer, gelijk de geachte
afgevaardigde te recht heeft opgemerkt, bezwaar kunnen opleveren.
Intusschen, hoe men ook moge denken over de kwestie van die eigen
domsperceelen, hoe men ook moge denken over de kwestie van het kadaster
met bewijskracht, het staat naar mijn meening vast, dat er buitendien
in de regeling van het kadaster nog het een en ander valt te verbeteren
en indien dus de commissie in het leven geroepen zal zijn, aan welke de
uitnoodiging zal worden gericht om onze registratie-wetgeving te onder
zoeken, dan zal zij ook buiten de vraag van het kadaster, die onge-
praejudicieerd blijft op het oogenblik in zake het kadaster zelf nog
veel nuttige wijzigingen aan de hand kunnen doen.
IVde HOOFDSTUK. {Justitie.)
Voorloopig Verslag.
10. Rechtstoestand der ambtenaren.
Van verschillende zijden werd aangedrongen op eene wet tot regeling
dezer materie.
Enkele leden meenden echter, dat een dergelijke regeling geen spoed
eischte; meer in het bijzonder niet wat aanging de klerken ter griffie en
aan het parket, voor wie de tegenwoordige regeling, huns inziens, niet
slecht was en voordeelen aanbood, die niet behoorden te worden prijs
gegeven.
Deze meening werd door vele andere leden niet gedeeld.