54
Omtrent deze aangelegenheid vond ik de navolgende Gouv. Res.
van den 27n Juli 1824 N°. 257a:
«.Aangezien ik mij om bijzondère dringende redenen genoodzaakt zie
den auditeur Militair te autoriseren tot het doen van verder onderzoek
op zekere reeds voorloopig door het Officie Fiskaal gedane recherches,
wegens zeker weibeduidend suspicie tegen den ie Luit. der Genie in
kolonialen dienst A. H. Hiemcke.
«Aangemerkt dezelve le Luitenant Hiemcke in deze kolonie tevens
is uitoefenende de functien van Rooimeester en van Landmeter,
«Aangemerkt dat hij in beide betrekkingen zijnde beëedigd, in de uit-
oeffening derzelver niet kan continueeren zoolang bet door den auditeur
Militair te doen onderzoek hem niet volkomen zuivere van het op hem
rustende vermoeden,
«Zoo heb ik den le Luit. A. II. Hiemcke in de uitoeffening
zijner functien als beëedigd Landmeeter en Rooimeester gesuspendeerd
en denzelven ontslagen van de waarneming der werkzaamheden ver
bonden aan het archief der kaarten en warranden ter Gouvernements
Secretary,
«benoemd tot Rooimeester in deze kolonie den beëedigden Landmeter
Gualtherus Mabé le Luit der artillerie van het garnizoen dezer
kolonie en aan denzelven opgedragen de waarneming der sub 1°. ver
melde werkzaamheden verbonden aan het archief ter Gouv. Secretary,
het al voor zoo lange zulks met deszelfs dienst als officier der Artillerie
en tol de bezetting der kolonie behoorende bestaanbaar zal zijn.
«Aan dezelve als Rooimeester toegekend het genot van het yaarlijksch
Traktement van wege den Lande daartoe staande, ten bedrage van
f '200 Ned. kourt, met een agio van ISO"/,, uitmakende f 500 Sur. cour.
'sjaars in te gaan met den le Augustus aanstaande.»
Nieuwe gronden werden nagenoeg niet meer uitgegeven; de be
staande plantages gingen door het verbod van den slavenhandel,
bij gebrek aan arbeiders achteruit, zoodat ook aan uitbreiding van
plantages of hermetingen van plantages niet gedacht werd.
Onder deze omstandigheden werd niet nauw gelet op de kennis
en ontwikkeling der personen die, na afgelegd examen voor den
Commandant der Genie, aangesteld werden tot landmeter, hetgeen op
te merken is uit het werk dat van 1828 tot 1859 door de heeren
Ferleman, Z. Weyers, H. H. Hiemcke en vooral A. G.
Hiemcke is uitgevoerd.
Na Mabé werd geen deskundige meer met het toezicht op de