5 bestand was tegen pogingen van oeverlandeigenaren om zich aan de gevolgen van dien maatregel te onttrekken. Zoo werd bij arrest van den Hoogen Raad, d.d. 8 Februari 1878 aangenomen, dat de Staat alleen dan eigenaar is van den aanwas door kribben veroorzaakt, indien de eigenaar aangezocht is, doch geweigerd heeft, in den aanleg dier kribben bij te dragen. In de overwegingen die tot deze uitspraak leidden, vindt men reeds de meening uitgesproken, dat aan aanwassen door kribben veroorzaakt, niet beslist het begrip natuurlijk (naar de beteekenis van dit woord in art. 651 B. W.) ontzegd behoeft te worden, omdat uit de beraadslagingen over dit artikel zoude blijken, dat hier met natuurlijken aanwas bedoeld wordt, zoodanige aanwas die niet kunstmatig ten koste van naburige, of aan den overkant van de rivier gelegen eigendommen is verkregen. Bij arrest van den Hoogen Raad d. d. 18 Februari 1898, werd beslist dat aanwas aan oeverlanden welke gelegen zijn in de nabijheid van Rijkskribben, doch zoodanig, dat de krib of de kribben aansluiten aan oeverland dat een anderen eigenaar heeft, moet beschouwd worden als natuurlijke aanwas, die in den zin van art. 65i B. W. „ten voordeele komt van den eigenaar van den oever" m. a. w. dat de Staat geen aanspraak kan maken op aan wassen die, hoewel binnen de werkingssfeer van Rijkskribben liggende, ontstaan zijn aan oeverlanden die aan een anderen eigenaar behooren, dan de oeverlanden waartegen de kribben aansluiten. Zoo zijn door onze jurisprudentie de rechten van den Staat ge leidelijk binnen nauwere grenzen teruggedrongen, en dit hoogst waarschijnlijk tegen de bedoeling en de beteekenis van art. 9, omdat in den aanhef van dit artikel wordt vooropgesteld, dat „het verkrijgen of bevorderen van aanwassen" noodig geoordeeld wordt „voor de goede gesteldheid der Rivieren". Niet de kribben of welke werken dan ook die de aanwassen bevorderendoch de aanwassen zelve, werden voor de verbetering noodig geacht. De bedoelde verbetering heeft, naar den geest der Publicatie, eerst dan volledig haar beslag, wanneer een bepaalde oppervlakte water door ver landing aan het zomerbed van den stroom onttrokken is, en het zijn deze aanwassen die werden toegekend aan dengene die den aanleg der werken tot verkrijging dier aanwassen, bekostigde. Is deze opvatting juist wat o. i. ieder die de toestanden van nabij en voldoende heeft leeren kennen, zal moeten toegeven

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1906 | | pagina 5