8
waterstand van bepaalde hoogte aan, doch de uitdrukkingen zijn
waarschijnlijk wel zoo duidelijk dat zij in de praktijk niet tot
ernstige moeilijkheden aanleiding zullen geven.
Hoewel de omschrijving van zomer- en winterbed, hier blijkbaar
alleen is gegeven met de bedoeling de grenzen vast te stellen van
het gebied waartoe de in de volgende hoofdstukken vervatte be
palingen beperkt zijn, is het toch misschien niet vrij van alle
bedenkingen, dat we in de toekomst twee wetten zullen hebben, die elk
voor zich een omschrijving geven van het publiek-rechtelijk rivierbed.
De bepalingen van het Burgerlijk Wetboek artt. 577 en 578,
zullen toch onveranderd blijven bestaan. Wel is waar zegt de
Rivierenwet niet, dat het zomerbed van de rivier aan den Staat
behoort, en wil zij met de aangehaalde omschrijving, zooals gezegd
is, vermoedelijk alleen de grenzen van het door den Staat uit te
oefenen publiek-rechtelijk beheer vaststellen, doch de strekking van
het Burgerlijk Wetboek kan dienaangaande ook niet veel anders
zijn. Al behandelt dit Wetboek strikt genomen alleen privaat-rechte
lijke belangen, al behoorde het alleen te bevatten voorschriften ten
aanzien van zaken die privaat-eigendom van personen of gemeen
schappen kunnen uitmaken, feitelijk kan de in het B. W. aan den
Staat toegekende eigendom van „rivieren" met hunne „oevers",
uitsluitend publiek-rechtelijk zijn, en dus den Staat ook geen andere
bevoegdheden toekennen, dan die zaken te bestemmen ten alge-
meenen nutte en ze onder zijn publiek-rechtelijk beheer te nemen.
Het wil ons toeschijnen dat 3 door de woorden: ,j voor zooveel
die alleen", niet aan duidelijkheid wint.
Moeten die zoo worden opgevat dat alle eilanden en platen tot.
het rivierbed (in algemeenen zin) worden gerekend, de platen en
eilanden die door gewoon hoog water worden bedekt, tot het zomer
bed en die welke hooger liggen dan dit hoogwaterpeil, tot het
winterbed, of moet eruit afgeleid worden dat van de laatste soort
eilanden en platen alleen die gedeelten welke door hoog opperwater
of door hoog vloedwater overstroomd worden, tot het winterbed
behooren, en de hooger liggende gedeelten dus geheel van het
rivierbed zijn uitgesloten?
De artt. 4 a 11 (Hoofdstuk II) handelen uitsluitend over werken
die in 't rivierbed, na of zonder vergunning van den met de zaken
van waterstaat belasten Minister, gemaakt mogen worden, de voor-