De factor «verjaring» waarop de Heeren ook in de 6e afl. 1906
weer de aandacht vestigen, is zoo van alle kanten bekeken en
behandeld, dat ik gerust mag volstaan met verwijzing naar ons
tijdschrift en naar de beschouwingen van den Heer Boer, in het
sten. versl. v. d. verg. der Not. Ver. 29 Sept. 1900 blz. 20 en v.v.
Van de technische bezwaren zeggen de Heeren zelf, dat ze aan
de waarde van het kadastrale plan bij een kadaster met bewijs
kracht geen afbreuk doen. (T. 1906 blz. 166.)
Ongeschiktheid van het personeel.
Staat ons personeel in geschiktheid voor de praktijk zoover
achter bij het Duitsche personeel?
Waarom stellen de Heeren H. en de V. het aan het publiek
voor, alsof in ons klein land behoefte zou zijn aan een groot korps
van hoogst wetenschappelijk ontwikkelde geodeten?
Bij de proefhermeting van Neuilly-Plaisance, waarover ik een
en ander mededeelde in T. 1905, stond één zeer hoog weten
schappelijk man aan het hoofd. De praktische metingen werden
onder diens alles overziende hoofdleiding uitgevoerd door personen,
die nimmer kadastrale metingen hadden medegemaakt en de
Heer Baliemand en alle belanghebbenden hebben niets dan lof
voor de wijze, waarop de laatsten zich van hun taak hebben
gekweten.
Wat de talrijkheid van het personeel betreft:
Wilde men werkelijk heel Nederland in eens hermeten, dan
zou heel veel grooter personeel noodig zijn. Wie denkt daaraan
echter
T. 1906 blz. 168: «Er bestaat in ons land niet, wat zoo her-
«haaldelijk is beweerd, een «Communis opinio» omtrent de nood-
«zakelijkheid der invoering van een kadaster met bewijskracht
«voor de grenzen.»
Het is eenigszins grappig hier er op te kunnen wijzen, dat de
Heer H. tot voor kort behoorde tot die communis-opinio-isten.
Na een groot citaat uit «Een kadaster met bewijskracht» door
Mr. M. W. F. Treub in het. Sociaal Weekblad van 6 Oct. 1900,
lezen wij op blz. 170 «Terugblik 1903»:
I I 2