«Wij namen het slot der beschouwingen van den hoogleeraar
«volledig over, omdat het bewijs van het bestaan van een com-
tnunis opinioer o. i. overtuigend door wordt geleverd, en dus
«eeo der gewichtigste bezwaren door Minister Pierson, in 1897
«tegen de hervorming van het kadaster geopperd, er door wordt
«weerlegd.
Tot de communis-opinio-isten behoort zeker niet:
«De groep van personen, die tegenstanders zijn bij ingeving»,
T. 1906 blz. 168 waarmede naar ik vermoed de registratie-
ambtenaren bedoeld worden.
Van deze zegt de Heer H. echter «Terugblik 1903 blz. 170»:
«Wij geven gaarne toe, dat de meerderheid van de ambtenaren
«der registratie nog buiten bedoelde gemeenschap van meening
«staat; op geen enkel gebied is echter volmaakte eenstemmigheid
«bereikbaar, en van die zijde zal eerst dan geen oppositie meer
«uitgaan, wanneer feiten voor goed en afdoende hebben aange-
«toond, van hoe geringe waarde de instelling van het heden is,
«waarmede de geachte opposanten bijna dagelijks in aanraking
«komen, waarmede zij zich innig hebben vereenzelvigd, waarin
«zij zoo hecht en stevig zijn vastgegroeid, dat hun gezichtseinder
«op dit gebied, door hetgeen is, voor 't oogenblik volstrekt wordt
«afgesloten.»
De bewering: «dat de registratie er nimmer voor te vinden zal
zijn mede te werken aan de verbetering onzer opleiding» (T.
1906 blz. 168)», zoolang de bewijskrachteisch de hoofdschotel onzer
propaganda vormt», is in strijd met de feiten.
Trouwens, hoe komt men er toe Ministers of de Hoofdadmini
stratie der Registratie er van te verdenken, dat ze het kadaster
met bewijskracht of wenschelijke hervormingen van het kadaster
o. a. zouden trachten tegen te houden door betere opleiding tot
landmeter te weigeren?
Stelt men zich op het standpunt, dat ons kadaster nog zoo
slecht niet is en nog wel 100 jaar mee kan, dan is het trouwens
begrijpelijk, dat men voor een belastingkadaster ons personeel
knap genoeg vindt.
Het is echter onjuist, dat men van hoogerhand kadastrale zaken
niet onbevooroordeeld zou kunnen of willen bezien.
"3
