Z. E. de Min. v. Fin., Harte van Tecklenburg, deed, ter audiëntie
van 7 Nov. 1901 de vraag (T. 1903 biz. 14 onderaan): «afgezien
«van rechtsgeldigheid of bewijskracht wat kan er volgens de
«Heeren gedaan worden om het kadaster technisch zoodanig te
«verbeteren, dat er uiteraard meer waarde aan gehecht, meer
«vertrouwen aan geschonken zal kunnen worden?»
In het antwoord daarop gegeven in tegenwoordigheid van den
Heer Hoffman, wist men de belangstelling van Z. E. te wekken
voor heel wat belangrijker verbeteringen dan nu door de redactie
aangeduid.
Ter audiëntie van 19 Nov. 1903, zei Z. E. (T. 1903 blz. 15): «ik
houd van knappe lui».
Over het bezoek bij den Heer Hoofddirecteur der Regie, op
dienzelfden datum, vinden we in T. 1904, blz. 196, opgeteekend:
«De Hoofddirecteur stelt zich vrij wel op het zelfde standpunt als de
«Minister van Financiën. Hij wil gaarne medewerken om verbe-
«tering te brengen in de opleiding der landmeters. Hij heeft er
«zelfs reeds over nagedacht of de reorganisatie van het onderwijs
«aan de Rijkslandbouwschool daartoe aanleiding kan geven en
«vindt het wenschelijk, dat «Financiën» zich op de hoogte stelt
«van den omvang en het wezen dier organisatie en zich daartoe
«wendt om inlichtingen tot het Departement van Waterstaat.»
Geen enkel feit geeft recht, het schipbreuk lijden der pogingen
in 1903 tot verkrijging van opleiding te Wageningen, te wijten
aan de Registratie.
Wellicht is aan die mislukking niet vreemd de omstandigheid,
dat Z. E. de Minister van Waterstaat niet veel gevoelde voor
uitbreiding van het examenprogramma der landmeters met kui
tuurtechniek.
«Specialiteit voor kultuurtechnische werkzaamheden was de
Nederlandsche Heide-Maatschappij,» meende Z. E. (T. 1904 blz. 197.)
«Zoo bleef in dat opzicht alles vrijwel bij het oude, ja erger,
«het pogen een droombeeld tot werkelijkheid te maken verhin-
«derde dat in ons land de praktijk der geodetische wetenschap
tot hoogere ontwikkeling kwam.» Zoo de redactie(T. 1906 blz. 169.)
ii4
