te geven, maar raakt daardoor in een scheeve positie. En in
dergelijke omstandigheden is men wel eens gedwongen iets onjuist
voor te stellen om zijne positie te redden.
Op blz. 170 onderaan vinden wij niet meer voorgesteld
zooals in de verklaring te Breda (T. 1906 blz. 133) en zooals ook
op blz. 163 algemeene invoering van het kadaster met be
wijskracht maar onjuist directe algemeene invoering» als
datgene waarvoor de Vereeniging propaganda maakt. Het woordje
«direct» laat ze op blz. 173 weer los en ze kan het toch heusch
niet missen.
Want waar blijft de tegenstelling als het woordje «direct»
vervalt?
Immers: Wat wil de Vereeniging als men de zaken zoo een
voudig en zoo juist mogelijk in zake bewijskracht voorstelt?
Ze zou gaarne zien, dat, wanneer eene gemeente toch hermeten
wordt, dit op zoodanige wijze gebeurt, dat bewijskracht aan het
vernieuwde kadaster toegekend kan en zal worden.
«Een slakkengang» dus zooals de red. op blz. 170 T. 1906
terecht zelf opmerkt.
Van haasten en reusachtige sommen op ééns, geen sprake.
Het spreekt dus van zelf, dat het tegenwoordige kadaster nog
tal van jaren in het grootste gedeelte van het land dienst zal
moeten doen.
En wat wil daartegenover de redactie
Een bescheiden proef nemen met de invoering van een kadas
ter met bewijskracht in enkele centra.
In een groot deel van het land kan het tegenwoordige kadaster
nog lange jaren' belangrijke diensten bewijzen.
Op welke wijze vernieuwd behoort te worden, als ook na die
lange jaren in dat groote deel vernieuwing noodzakelijk wordt,
daarover zwijgt de redactie.
Waar is nu de groote tegenstelling?
Zonder de onjuiste gebruikte woorden: «directe algemeene in
voering» bestaat die niet.
Verder zegt de red. tot de voorstanders van bewijskracht:
Blz. 171 T. 1906: «Het vertrouwen in de goede werking der
118