ik hieraan toe de opmerking, dat ook deze daar waarschijnlijk
zal ondervinden, dat er een groot verschil bestaat tusschen wen-
schen en verkrijgen.
In tegenstelling met de redactie willen wij den loop der zaken
afwachten.
Maar wij willen pal blijven staan voor onze overtuiging, die
tot nog toe was de overtuiging van alle andere leden der Ver-
eeniging en ook van de tegenwoordige redactie.
Wij hebben, zooals de Heer de Wal opmerkt niets te «be
kennen» omtrent het kadaster met bewijskracht.
De meening der Vereeniging in zake bewijskracht, zooals die
tot nog toe bestond, is -wijd, en zijd bekend.
Waartoe zouden op dit oogenblik nieuwe beraadslagingen over
dit onderwerp dienen?
Of acht de redactie het van zoo groot belang aan de Staats
commissie de meening kenbaar te maken van de allerjongste
landmeters en de adspirant-landmeters, leden der Vereeniging?
Bij mij zijn vele jaren van studie, praktijk en nadenken noodig
geweest om onwrikbaar vaste meeningen te doen ontstaan.
Mijn eigen standpunt is zeer juist weergegeven in T. 1901,
blz. 206 en v.v.
Ik beschouw als het voornaamste, een juist technisch kadaster,
werkelijk geschikt om met het oog op verzekering van den
eigendom, een vroeger gemeten perceel, uitgaande van vaste
punten, op het terrein te kunnen uitzetten.
Toch heb ik mij steeds geschaard bij de verklaarde voorstan
ders van een kadaster met bewijskracht en heb, evenmin als de
anderen, ooit iets tegen het uitspreken der wenschelijkheid van
bewijskracht aangevoerd, om de dood-eenvoudige reden, dat m. i.
nog nooit bewijsvoeringen, van welke zijde ook, het niet moge
lijke en het niet wenschelijke van een kadaster met bewijskracht
ten opzichte der grenzen, hebben aangetoond.
Wil een landmeter als tegenstander van bewijskracht optreden
dan dient hij betere argumenten aan te voeren, dan de reeds zoo
vaak weerlegde, door de redactie te berde gebracht.
Ik kan me niet voorstellen, dat vele ouderen met de redactie
in den tegenstand tegen bewijskracht zullen samengaan en daar
door verklaren, dat zij al die jaren als schapen den herder ge
volgd hebben.
126