van meer onverwachte uitingen zooals die, welke ons geschokt
hebben in «het Kadastrale Vraagstuk» van de Heeren Hoffmann
en de Vos toont dan, dat gij nog over moed, kracht en
idealen beschikt.
Neemt het werk der ouderen over en gordt U met frisschen
geest en opgewektheid aan tot voortgaan op den door de Ver-
eeniging zoo roemrijk, zij het dan ook slechts voor een klein
deel, reeds af gelegden weg!
De Heer Vruggink geeft eenige opmerkingen naar aanleiding
van de geleverde beschouwingen. Hoewel geenzins ingenomen
met den inhoud van het kadastrale vraagstuk, betreurt hij toch
de indiening der Haagsche motie. In beginsel is hij tegen dus-
danigen maatregel, omdat daarmee aanleiding wordt gegeven tot
onaangename, zelfs scherpe, gespannen verhoudingen. Om die
reden, doch ook alleen daarom, zal hij tegen de motie stemmen.
De Heer Hoffmann levert thans de volgende beschouwingen:
Mijnheer de Voorzitter! Ik vroeg het woord, niet om te
antwoorden op den overstelpenden vloed van verwijtingen, naar
aanleiding van haar optreden, tot de redactie gericht.
Aanvankelijk, bij 't losbreken van den stroom, heb ik getracht
aanteekeningen te maken; weldra bleek zulks ondoenlijk, dus gaf
ik het op; zwijgt nu de redactie voor 't oogenblik, dan doet zij
zulks onder voorbehoud later terug te zullen komen op de kritiek,
op hare houding van den jongsten tijd geleverd.
Der vergadering, van wier geduld reeds zooveel werd gevergd,
verzoek ik de redactie te willen verontschuldigen, wanneer deze
van haren kant zich durft veroorloven eveneens een beroep te
doen op hare bereidwilligheid, om nog gedurende eenige oogen-
blikken aandachtig toe te luisteren, naar een en ander door mij
mede te deelen, over:
Het Kadastrale Vraagstuk.
Onze wetenschappelijke werkmethode heeft ons gevoerd tot de
conclusie, dat de vernieuwing van het kadaster behoort plaats te
vinden op den grondslag der bewijskracht voor de grenzen, en
van een gesplitst kadaster.
i3i