i63
De heer Meijer formuleert de wenschen van vele leden der
Ver. v. K. en L, aldus:
„Gegeven de omstandigheid dat met de reeds aangevangen ver
nieuwing van de kadastrale opmeting moet worden voortgegaan,
wenschen zij, dat deze vernieuwing geleidelijk geschiede volgens regelen,
die de kosten zoo gering mogelijk maken, maar toelaten, dat uit het
vernieuwde materiaal alle voordeel te trekken zij, ook met betrekking
tot een zooveel mogelijk afdoende verzekering der grenzen van rechten
op onroerend goed."
Daar hier de eisch der bewijskracht blijkbaar is losgelaten,
geloof ik werkelijk, dat dit de wensch omschrijft van de meerder
heid der leden. Met dezen wensch kan ik mij dan ook geheel
vereenigenmet de vernieuwing van het kadaster moet ongetwijfeld
worden voortgegaan en dat men daarbij de kosten en de ver
zekering der eigendomsgrenzen niet uit het oog mag verliezen,
daarmee zal zeker wel ieder instemmen.
Gaat men op deze wijze te werk, dan zal zich niet in zoo sterke
mate de ontoereikendheid aan personeel doen gevoelen; dat er
thans reeds in voldoenden getale personeel beschikbaar zou zijn,
om, al was het dan ook nog zoo «geleidelijk» tot een vernieuwing
van een deel der gemeenten over te gaan, daarover meen ik met
den Heer Gombault van gevoelen te moeten verschillen.
De Heer Meijer doet het voorkomen, dat ik het zwaartepunt
van de geschiktheid voor landmeter zou zoeken in een werken
met wiskundige formules, en zegt daaromtrent, nog al voorzichtig:
„Bij goede voorschriften betwijfel ik niet, dat bijna alle jongere en
gelukkig ook vele oudere collega's weinig moeite zouden hebben zich
spoedig in de rekenmethodes tehuis te gevoelen."
Naar mijne meening zijn de thans bestaande technische voor
schriften, zoo die worden opgevolgd, een voldoende waarborg
voor de richtige uitvoering van hermetingen door het bestaande
personeel, voor zooveel betreft den trigonometrischen en polygono-
metrischen arbeid, en zoo die voorschriften al eenige uitbreiding
mochten noodig hebben, is daarin zonder veel moeite te voorzien.
De vorming echter van een geschikt personeel voor de uit
voering van de detailmeting, met een nauwgezetheid als vereischt
wordt voor een toekenning van bewijskracht, is een moeilijke zaak.
Het hangt er hierbij veel van af, welken eisch men aan dat
werk stelt. Meermalen heb ik hooren beweren, dat het werk der
hermetingen uit de laatste kwart eeuw reeds ruim voldoende wordt