164
geacht om te kunnen dienen voor een kadaster met bewijskracht
en dat alleen het ontbreken van een betrekkelijke wetsbepaling
daaraan die waarde ontneemt.
Het is moeilijk om te beoordeelen welk uitstekend werk wel
door sommigen is geleverd, voor een toekenning van bewijskracht
wensch ik echter de eischen hoog te zien gesteld en nu levert
de tegenwoordige vorming van den landmeter geen voldoenden
waarborg, dat door iedereen goed werk moet geleverd worden.
Voor het bereiken van een in alle onderdeelen zooveel mogelijk
vertrouwbaar resultaat, is noodig eene veeljarige vorming in zake
de beoordeeling van terreinstoestanden, onder inachtneming van
de bepalingen van het burgerlijk recht en onderzoek in de hypo-
thecair-kadastrale archieven; daarvoor moet de ambtenaar ook
bedeeld zijn met karaktereigenschappen, die hem in staat stellen
met taai geduld het langdurige en moeilijke werk, zonder ver
flauwing in ijver en oplettendheid in eenig onderdeel, uit te voeren.
Voor die vorming acht ik noodig, eerst een verbeterde directe
opleiding en vervolgens eene leiding in de daaropvolgende jaren.
Ik ben het dus eens met den Heer Meijer, dat het vooral aan
komt op:
„de bedrevenheid en practische handigheid van de velen, die het
werk op het terrein moeten uitvoeren".
Ten opzichte van het algemeene gevoelen over het reeds thans
bestaan van bewijskracht alleen het volgende. De eigenaren weten
zeer goed, dat de bepaling van een eigendomsgrens naar de
kadastrale gegevens, niet geldt voor een definitieve oplossing van
geschillen, maar dat deze worden beslecht door den rechter; van
de waarheid hiervan is bijna iedereen doordrongen.
Leeuwarden, 4 September 1907. M. de Vos.
De Haagsche motie toegelicht op de Buitengewone
Algemeene Vergadering van 19 Maart 1907, door de
Heeren Meyer, Gombault, en Colpa.
Niemand zal verwachten of verlangen dat wij punt voor punt
zullen bespreken, wat door onze bestrijders tegen ons optreden
werd in het midden gebracht, vooral niet, wijl wij staande de